ECLI:NL:GHARL:2019:1252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
200.239.699/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voornaam in het kader van het personen- en familierecht met nadruk op familietraditie en zelfbeschikkingsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de voornaam van verzoeker. Verzoeker, die bij zijn geboorte in 1990 de voornaam [B] kreeg, heeft op 1 december 2017 een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland om zijn voornaam te wijzigen in [B1]. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarop verzoeker in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2018 in Zwolle, waar verzoeker en zijn vader aanwezig waren, heeft het hof kennisgenomen van de ingediende pleitnota en aanvullende gegevens.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker een zwaarwichtig belang heeft bij de wijziging van zijn voornaam, dat voortkomt uit een familietraditie. De vader van verzoeker heeft verklaard dat de naam [B1] in het verleden als ongepast werd ervaren, maar dat de ouders nu volledig achter het verzoek van hun zoon staan. Het hof heeft in zijn overwegingen ook het recht op zelfbeschikking en de emotionele waarde van voornamen in het kader van het privéleven en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, meegenomen.

Na afweging van de belangen heeft het hof geoordeeld dat het belang van verzoeker bij de wijziging van zijn voornaam zwaarder weegt dan het algemeen belang bij het ongewijzigd blijven van de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en gelast dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de voornaam van verzoeker wijzigt van [B] naar [B1]. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.699/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/181584 / FA RK 17-3936)
beschikking van 5 februari 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: verzoeker dan wel betrokkene,
advocaat: mr. R.H.L. van de Laar te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het op 25 mei 2018 ingekomen beroepschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 2018 in Zwolle plaatsgevonden. Verzoeker is daarbij verschenen, vergezeld door zijn vader, die door het hof als informant is toegelaten. Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof verzoeker in de gelegenheid gesteld nadere gegevens in te dienen.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de journaalberichten van mr. Van de Laar van 26 november 2018 en 27 november 2018, beide met producties. Het hof acht zich nu voldoende geïnformeerd.

3.Feiten

3.1
Verzoeker heeft bij zijn geboorte [in] 1990 van zijn ouders de voornaam [B] gekregen, welke voornaam is opgenomen in de geboorteakte.
3.2
Bij verzoekschrift van 1 december 2017 heeft verzoeker aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, verzocht om zijn voornaam “ [B] ” te wijzigen in de voornamen " [B1] ". De rechtbank heeft het verzoek doorgezonden naar haar locatie Groningen omdat verzoeker is geboren in de gemeente Groningen.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.

4.Het verzoek in hoger beroep

Betrokkene verzoekt het hof (laatstelijk) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn voornaam “ [B] ” te wijzigen in de voornamen " [B1] ". Het hof oordeelt in dit verband de aanpassing van het verzoek in de brief van mr. Van de Laar van 27 november 2018 toelaatbaar.

5.De motivering van de beslissing

Inleidende overweging
5.1
Voor zover verzoeker heeft geklaagd over de procedurele gang van zaken in eerste aanleg heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van die klacht omdat de zaak in hoger beroep aan het hof is voorgelegd en de procedure in hoger beroep mede strekt tot herstel van eventuele procedurele gebreken in de procedure bij de rechtbank. Het hof zal die procedurele klacht daarom verder onbesproken laten.
Ten aanzien van het verzoek
5.2
Ingevolge artikel 1:4 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft ieder de voornamen die hem in zijn geboorteakte zijn gegeven.
Op grond van artikel 1:4 lid 2 BW weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand in de geboorteakte voornamen op te nemen die ongepast zijn, of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn.
Op grond van artikel 1:4 lid 4 BW, voor zover van belang, kan de rechtbank op verzoek van de betrokken persoon wijziging van de voornamen gelasten. De wijziging geschiedt doordat van de beschikking een latere vermelding aan de akte van geboorte wordt toegevoegd, overeenkomstig artikel 1:20a lid 1 BW.
5.3
Voornamen dienen er toe personen binnen hun familie en in het maatschappelijk verkeer te identificeren. In die zin zijn voornamen een middel van persoonlijke en emotionele identificatie en hebben daarmee betrekking op een ieders privéleven en familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het recht van ouders om de voornaam van hun kind te kiezen valt eveneens onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM, zie EHRM 24 oktober 1996, nr. 22 500/93, NJ 1997, 324, r.o. 21 (Guillot vs. Frankrijk). Het hof wijst erop dat niet iedere regulering ook een inmenging inhoudt; zeker een weigering om een voornaam aan te vullen kan niet zonder meer als ongeoorloofde inmenging worden aangemerkt (Stjerna v. Finland, EHRM 25 november 1994, series A no 299-B, rov. 38 en Hof Arnhem 31 augustus 2010 (GHARN:2010:BO1323).
5.4
Allereerst moet worden beoordeeld of al dan niet sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het voormelde tweede lid van artikel 1:4 BW. Van een weigeringsgrond is het hof niet gebleken. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat hij vanwege zijn "zelfbeschikkingsrecht" de vrijheid moet hebben om zelf zijn voornaam te kunnen kiezen, volgt het hof dat betoog dus niet. De wetgever heeft het in de eerste plaats aan de aangever (lees: de ouders) gelaten om de voornaam van het kind te kiezen. Er bestaat geen ongeclausuleerd zelfbeschikkingsrecht of recht op voornaamkeuze voor de betrokkene en dit valt ook niet af te leiden uit het EVRM of andere internationale regelgeving, zoals blijkt uit de hiervoor onder 5.3 vermelde jurisprudentie.
5.5
Vervolgens komt het bij een verzoek als het onderhavige aan op een beoordeling of verzoeker een voldoende zwaarwichtig belang heeft bij de inwilliging van zijn verzoek zodat dit dient te prevaleren boven het algemeen belang bij het ongewijzigd blijven van de registers van de burgerlijke stand. De vader van verzoeker heeft toegelicht dat hij en zijn echtgenote bij de geboorte van verzoeker bewust hebben besloten om verzoeker alleen de voornaam " [B] " te geven. De naam " [B1] " werd destijds als clownesk ervaren, althans geassocieerd met de gelijknamige bekende clowns. Inmiddels zijn de tijden veranderd en steunen de ouders van verzoeker hem volledig in het onderhavige verzoek. De vader van verzoeker heeft in dit verband bevestigd dat het hier gaat om een langgekoesterde en diep gewortelde wens van verzoeker om de familietraditie voort te zetten. Verzoeker heeft van kinds af aan deze wens gehad maar heeft bewust tot latere leeftijd (27 jaar) gewacht met de indiening van het onderhavige verzoek. Verzoeker ervaart de traditie in de familie [verzoeker] bij het gebruik van de naam [B1] als een belangrijk onderdeel van zijn identiteit. Verzoeker stelt dat ook een ander familielid in het verleden met succes om toevoeging van de voornaam [B1] heeft verzocht.
5.6
Het hof is op grond van de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde stukken van oordeel dat een zekere familietraditie bij het gebruik van de naam [B1] dan wel [B1] voldoende aannemelijk is gemaakt door verzoeker, zij het dat die traditie niet steeds alleen het eerstgeboren kind betreft en ook niet alleen de zonen. Ook een neef van verzoeker heeft in het verleden op latere leeftijd de voornaam " [B1] " toegevoegd gekregen. Voor het hof is voldoende duidelijk geworden dat de toevoeging van de voornaam " [B1] " voor verzoeker beredeneerd belangrijk is. Hij is trots op zijn voorouders en familie en hij voelt zich verbonden met die naam. Na afweging van de betrokken belangen is het hof daarom van oordeel dat in dit specifieke geval het belang van verzoeker bij inwilliging van zijn verzoek zwaarder dient te wegen dan het algemeen belang bij het ongewijzigd blijven van de registers van de burgerlijke stand.
5.7
Mede op grond van de in hoger beroep toegevoegde onderbouwing zal het hof daarom alsnog het voorliggende verzoek toewijzen en als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 februari 2018, waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen om de voornaam van verzoeker te wijzigen van " [B] " naar " [B1] ";
verstaat dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand zendt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.B. de Groot en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op
5 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.