In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft de verkrijging van 170 zendmasten, die door belanghebbende zijn verkregen van [B] B.V. De Inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende geen overdrachtsbelasting had voldaan bij de verkrijging van de zendmasten. Belanghebbende stelt dat de verkrijging vrijgesteld is van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel y, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR), omdat de zendmasten onderdeel uitmaken van een elektronisch communicatienetwerk.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verkrijging van de zendmasten niet kan worden aangemerkt als een 'net' in de zin van de netwerkvrijstelling. Het Hof oordeelt dat de zendmasten op zichzelf bezien geen onderdeel uitmaken van een elektronisch communicatienetwerk, en dat de netwerkvrijstelling derhalve niet van toepassing is. Het Hof volgt de Inspecteur in zijn standpunt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak van het Hof is gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is genomen op 12 februari 2019, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.