ECLI:NL:GHARL:2019:1146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.244.416
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctiebeschikking voor hinderlijk parkeren op gehandicaptenparkeerplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een sanctiebeschikking die is opgelegd aan de betrokkene voor hinderlijk parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het parkeren van zijn voertuig op een wijze die gevaar of hinder zou kunnen veroorzaken. De overtreding vond plaats op 10 oktober 2017 in Maastricht. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard, en het verzoek om proceskostenvergoeding was afgewezen.

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat er geen grond was voor de oplegging van de sanctie. Het hof heeft de zaak behandeld op 21 januari 2019, maar de betrokkene en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisant had gerapporteerd dat het voertuig van de betrokkene deels op een gehandicaptenparkeerplaats stond, maar er was geen bewijs dat er gevaar of hinder was voor andere weggebruikers, anders dan het verhinderen van het gebruik van de parkeerplaats.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen grond was voor de oplegging van de sanctie op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de situatie niet voldeed aan de criteria voor gevaar of hinder. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de sanctie vernietigd. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 517,50.

Uitspraak

WAHV 200.244.416
4 februari 2019
CJIB 211568447
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 19 juli 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Hierbij is zowel gevraagd om een proceskostenvergoeding als verzocht om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 januari 2019 is van de betrokkene een schrijven ontvangen met aanvullende gronden.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 januari 2019.
De betrokkene en diens gemachtigde zijn niet verschenen. Als vertegenwoordiger van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 oktober 2017 om 21:19 uur op de Rechtstraat te Maastricht met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat geen sanctie had mogen worden opgelegd voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
3. Artikel 5 van de WVW 1994 luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
4. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
“Ik zag dat het voertuig op zodanige wijze op de weg stond waardoor hinder werd dan wel kon worden veroorzaakt. De situatie was als volgt: parkeren deels op invalideparkeerplaats. De (mogelijke) hinder bestond uit mogelijkheid tot parkeren op de invalideplaats onmogelijk gemaakt.”
5. De verbalisant heeft vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene (deels) stond geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats. In artikel 26 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is bepaald dat op een gehandicaptenparkeerplaats slechts een motorvoertuig op meer dan twee wielen mag worden geparkeerd waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht, indien het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt.
6. Indien in strijd met deze voorwaarden op een gehandicaptenparkeerplaats wordt geparkeerd, levert dit (potentiële) hinder op voor andere weggebruikers. Gebruikmaking van deze parkeerplaats voor andere weggebruikers is daarmee immers niet meer mogelijk.
7. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt niet dat sprake is van gevaar of hinder anders dan het verhinderen van andere weggebruikers tot het gebruik van de desbetreffende parkeerplaats waarop artikel 26 van het RVV 1990 betrekking heeft. Gelet daarop bestaat geen grond voor oplegging van een sanctie voor overtreding van artikel 5 van de WVW 1994.
8. Wijziging van de feitcode, als voorgesteld door de advocaat-generaal, is reeds hierom niet mogelijk nu het sanctiebedrag voor de overtreding van artikel 26 van het RVV 1990 hoger is dan het bedrag van de aan de betrokkene opgelegde sanctie. Dat het hof het eerstbedoelde sanctiebedrag met het oog op het voorkomen van reformatio in peius kan verlagen doet daaraan niet af.
9. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag dient aan de betrokkene te worden gerestitueerd.
10. Er is verzocht om vergoeding van proceskosten. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en voor de kosten van rechtsbijstand
.
11. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 5,50 ( [A] - Maastricht v.v.).
12. Aan het indienen van het hoger beroepschrift en het beroepschrift bij de kantonrechter dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 517,50,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 211568447 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 517,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.