ECLI:NL:GHARL:2019:11334
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2018. De veroordeelde, geboren in 1958, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 21 oktober 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten ter hoogte van € 72.981,94. De advocaat-generaal vroeg om veroordeling tot betaling van dit bedrag aan de staat.
Het hof heeft echter vastgesteld dat uit het strafdossier en de behandeling van de vordering in hoger beroep niet is gebleken dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Hierdoor kon de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet worden toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering tot betaling aan de staat afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. M. Schoemaker, en de raadsheren mr. F.A.M. Bakker en mr. C.M.E. Lagarde, in aanwezigheid van griffier J.R.M. Roetgerink.