ECLI:NL:GHARL:2019:11333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
21-002091-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake hennepteelt en elektriciteitsdiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1958 en woonachtig in Borculo, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en elektriciteitsdiefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf hennep heeft geteeld, maar wel een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep aanwezig had. De verdachte had een ruimte boven zijn stallen beschikbaar gesteld voor een hennepkwekerij, maar hij ontkende te weten dat er illegaal elektriciteit werd afgetapt. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de illegale elektriciteitsafname en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot elektriciteitsdiefstal. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 100 uur voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De beslissing is genomen met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002091-18
Uitspraak d.d.: 4 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2018 met parketnummer 05-720171-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn waarnemend raadsman, mr. M.C. Molenaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 primair veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (in totaal) ongeveer 600 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (in totaal) ongeveer 600 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland, althans in Nederland, behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven personen (een gedeelte van) zijn, verdachtes, pand/woning en/of de aldaar aanwezige elektriciteitsvoorziening(en) (voor de teelt/het kweken en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennepplanten) ter beschikking te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte heeft weliswaar de ruimte boven de stallen beschikbaar gesteld om daar een hennepkwekerij op te zetten en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weet dat daarvoor vaak illegaal elektriciteit wordt afgetapt, maar hij heeft verklaard dat de aangetroffen stroomkabel daar al lag toen hij de stallen in erfpacht kreeg en dat hij niets van illegale afname van stroom heeft gemerkt. Verdachte verklaarde dat er in het verleden een paardenkliniek gevestigd was waarin voor de röntgenapparatuur veel stroom nodig was. De kabel was voor verdachte dan ook niet verdacht.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende mate van zekerheid blijkt dat verdachte wist dat er in de door hem beschikbaar gestelde ruimte illegaal elektriciteit werd afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode een ruimte boven zijn stallen beschikbaar heeft gesteld aan anderen voor het inrichten van een hennepkwekerij.
Verdachte zou daarvoor een bedrag van € 10.000,-- per oogst krijgen. Toen hem werd medegedeeld dat de opbrengst van de eerste oogst tegenviel en hij geen geld zou krijgen, schoot hem dit in het verkeerde keelgat, aldus verdachte. Verdachte heeft daarom circa een week voor de ontdekking van de kwekerij een hoeveelheid hennep (ongeveer driekwart van een 10 liter emmer) gepakt om als drukmiddel te gebruiken, omdat hij geen geld kreeg. Deze hennep verstopte hij in zijn woning.
Het hof acht aannemelijk dat verdachte zich niet heeft bezig gehouden met de teelt of het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren of vervoeren van de hennep. Wel heeft hij, zoals voortvloeit uit zijn eigen verklaring daarover, een hoeveelheid hennep van méér dan 30 gram aanwezig gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij
in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en metop 18 mei 2017 te Borculo, gemeente Berkelland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] )
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (in totaal) ongeveer 600 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens)een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft ongeveer driekwart emmer van 10 liter hennep aanwezig gehad, waarbij het gaat om een hoeveelheid van meer dan 30 gram. Hennep is schadelijke voor de volksgezondheid. Als strafverzwarend weegt het hof mee dat verdachte vanuit faciliterende betrokkenheid bij hennepteelt – hij heeft daarvoor ruimten beschikbaar gesteld aan derden – over die hennep is komen te beschikken. Bij de strafoplegging heeft het hof ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat hij gezien het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 september 2019 niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij het laakbare van zijn handelen inziet.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M. Schoemaker, voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. C.M.E. Lagarde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 4 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.