ECLI:NL:GHARL:2019:11296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
21-005549-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel, mishandeling en verkrachting van meerdere (ex-)partners met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van mensenhandel, mishandeling en verkrachting van meerdere (ex-)partners. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsdelicten tegen zijn partners, waarbij hij hen mishandelde en onder druk zette om in de prostitutie te werken. De slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], hebben allen verklaard dat zij onder invloed van de verdachte hebben geleefd, waarbij zij vaak werden mishandeld en gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de bewijsvoering van de mishandelingen en de seksuele uitbuiting van de slachtoffers als overtuigend beschouwd. De verdachte is vrijgesproken van enkele feiten, maar is wel veroordeeld voor mishandeling en verkrachting. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd, maar het hof heeft deze verlaagd naar acht jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte is niet ontvankelijk verklaard in de vervolging voor enkele feiten die door verjaring zijn vervallen. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de slachtoffers, die gedeeltelijk zijn toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005549-17
Uitspraak d.d.: 7 juni 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-750086-16 en 18-730028-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 april 2018, 28 mei 2018, 20 augustus 2018, 12 november 2018, 4 februari 2019, 29 april 2019, 10 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-750086-16
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2015 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een ander, genaamd [slachtoffer 1] , met de onder artikel 273 f lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, genoemde middelen, te weten door dwang, geweld of een andere feitelijkheid, door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
1. heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 1) en
2. heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (artikel 273 f lid 1 sub 4) en
3. heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengsten van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde (artikel 273 f lid 1 sub 9)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1]
(artikel 273 f sub 6)
waarbij de dwang, het geweld, de andere feitelijkheid, de dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, de afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie en/of genoemde enige handeling onder 2 heeft/hebben bestaan uit (onder meer)
- het meermalen mishandelen en bedreigen van die [slachtoffer 1]
- het vernederen en kleineren van die [slachtoffer 1] , onder meer door te zeggen dat zij een waardeloze moeder was
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] op jonge leeftijd een relatie met verdachte had, waarbij verdachte haar voorspiegelde dat hij van haar hield en dat zij samen een toekomst zouden opbouwen
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] vanaf haar 18e samenwoonde met verdachte in een woning die door verdachte en zijn familie was geregeld en/of werkte in een snackbar die door verdachte en zijn familie aan haar was overgedaan, (terwijl die [slachtoffer 1] zelf uit een onstabiele gezinssituatie kwam)
- de omstandigheid dat verdachte ondertussen een relatie onderhield met de zus van die [slachtoffer 1] en in hun onderlinge verhouding stookte
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] geen vriendinnen mocht hebben van verdachte en dat verdachte contact met haar naaste familie afhield waardoor die [slachtoffer 1] in een sociaal isolement verkeerde
en waarbij die arbeid en of diensten hebben bestaan uit
- werken in de prostitutie (tot aan de start van de werkzaamheden in de snackbar in 2005)
- een snackbar en/of pand op naam krijgen, schulden aangaan en aflossen ten behoeve van de snackbar en/of dat pand ( [locatie] )
- gedurende lange dagen, alle dagen van de week, werken in die snackbar
- het (onder de marktwaarde) weer verkopen van het pand;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 te Almere en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) een ander, genaamd [slachtoffer 1] , door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer feitelijkheden heeft gedwongen of doormisbruik van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen toe het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die seksuele handelingen beschikbaar stelde (sub 1)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] , met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich onder de sub 1 genoemde omstandigheden beschikbaar heeft gesteld tot het plegen van die seksuele handelingen (sub 4)
en/of
door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen, dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding heeft bewogen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde te bevoordelen (sub 6)
waarbij het geweld of die andere feitelijkheid of de bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid of het misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of de misleiding heeft/hebben bestaan uit
- het meermalen mishandelen en bedreigen van die [slachtoffer 1]
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] op jonge leeftijd een relatie met verdachte had, waarbij verdachte haar voorspiegelde dat hij van haar hield en dat zij samen een toekomst zouden opbouwen
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] vanaf haar 18e samenwoonde met verdachte in een woning die door verdachte en zijn familie was geregeld, terwijl die [slachtoffer 1] zelf uit een onstabiele gezinssituatie kwam
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 1] geen vriendinnen mocht hebben van verdachte en dat verdachte contact met haar naaste familie afhield waardoor die [slachtoffer 1] in een sociaal isolement verkeerde;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 oktober 2015 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, meermalen, (telkens) een ander, genaamd [slachtoffer 2] , met de onder artikel 273 f lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang , geweld of een andere feitelijkheid, door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
1. heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 1) en
2. heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (artikel 273 f lid 1 sub 4)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]
(artikel 273 f sub 6)
waarbij de dwang, het geweld, de andere feitelijkheid, de dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, de afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie en/of genoemde enige handeling onder 2 heeft/hebben bestaan uit
- het meermalen mishandelen en bedreigen van die [slachtoffer 2]
- het drogeren van die [slachtoffer 2]
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 2] vanaf jonge leeftijd een heimelijke relatie met verdachte had, waarbij verdachte haar voorspiegelde dat hij van haar hield en dat zij samen een toekomst zouden opbouwen
- de omstandigheid dat die [slachtoffer 2] uit een instabiele gezinssituatie kwam en vanaf haar 13/14e inwoonde bij verdachte en haar zus en voor huisvesting afhankelijk was van verdachte
- de omstandigheid dat verdachte een relatie had met de zus van die [slachtoffer 2] en in hun onderlinge verhouding stookte
en waarbij die arbeid en of diensten hebben bestaan uit
- een snackbar en/of pand op naam krijgen, schulden aangaan en aflossen ten behoeve van de snackbar en/of dat pand
- gedurende lange dagen, alle dagen van de week, werken in die snackbar
- het (onder de marktwaarde) weer verkopen / afstaan van het pand ( [locatie] )
- zich beschikbaar stellen voor seks met verdachte en/of met bekenden van verdachte;
4. primair
hij in of omstreeks de periode van juni 2012 tot en met 29 december 2014 te Leeuwarden, meermalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
A) die [slachtoffer 2] met een schaar heeft gesneden in haar benen (ongeveer anderhalf jaar voorafgaand haar sprong uit het raam na mishandelingen 30/31 december 2014, parketnummer 730001-15) (blz. 586) en
B) die [slachtoffer 2] drie dagen lang (met kracht) tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt en/of met een asbak tegen het hoofd heeft geslagen en/of door een ijzeren bed heen heeft geslagen (rond de kerstdagen in 2013, blz. 552)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid,
terwijl hij bovenvermelde misdrijven telkens heeft begaan tegen zijn levensgezel;
4. A subsidiair
indien ter zake van het vorenstaande onder A geen veroordeling mocht volgen
hij in of omstreeks de periode van juni 2012 tot en met 29 december 2014 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een schaar in haar benen heeft gesneden,
terwijl hij bovenvermelde misdrijven telkens heeft begaan tegen zijn levensgezel;
en/of
4. B subsidiair
indien ter zake van het vorenstaande onder B geen veroordeling mocht volgen
hij in of omstreeks de periode van juni 2012 tot en met 29 december 2014 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] drie dagen lang (met kracht) tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt en/of met een asbak tegen het hoofd heeft geslagen en/of door een ijzeren bed heen heeft geslagen,
terwijl hij bovenvermelde misdrijven telkens heeft begaan tegen zijn levensgezel;
5.
hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2016 tot en met 8 april 2016, te Leeuwarden, meermalen, opzettelijk [slachtoffer 3] heeft mishandeld, immers heeft verdachte die [slachtoffer 3]
- op of omstreeks 9 februari 2016 (met een stanleymesje) in haar gezicht gesneden en/of
- op 4 april 2016 een (harde) stomp in haar maag gegeven en/of
- op 8 april 2016 met een (mobiele) telefoon tegen haar been geslagen;
6.
hij op of omstreeks 5 juli 2016 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 3] ,
die [slachtoffer 3] , opzettelijk, meermalen, langdurig, met kracht op en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt (met de vuist en/of met een voorwerp) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2015 tot en met 12 september 2016 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verhuld wie de rechthebbende op het pand aan de [locatie] te Leeuwarden is, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) bewerkstelligd dat dit pand op naam is gekomen van [slachtoffer 3] , terwijl hij, verdachte, feitelijk gebruiker van het betreffende pand was en bleef, terwijl hij wist dat dit pand (deels) middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was.
Zaak met parketnummer 18-730028-17 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 12 mei 2014 tot en met 24 oktober 2014 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 4] (geboren op 11 mei 1995) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer, handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel, binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] ,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader en/of alleen (onder meer) zijn penis en/of vingers en/of in de vagina en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer 4] gebracht en bestond dat geweld of die feitelijkheid en/of de bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid hierin (onder meer) dat verdachte
- die [slachtoffer 4] meermalen (met kracht) heeft geslagen en/of bij de keel gepakt en/of
- die [slachtoffer 4] heeft vastgebonden aan armen en/of benen en/of
- met een mes een snijdende beweging gemaakt over de buik van die [slachtoffer 4] en/of daarbij heeft gezegd dat hij haar ging snijden en/of
- die [slachtoffer 4] heeft voorzien van drugs en (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer 4] zich bevond, doordat ze weggelopen was van huis en zich in zijn woning bevond en/of
- overwicht had op die [slachtoffer 4] door het verschil in leeftijd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van de advocaat-generaal

Ingevolge artikel 70 lid 1 juncto artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor de ten laste gelegde feiten door verjaring na het verstrijken van twaalf jaren, ingaande op de dag na die waarop de feiten zijn gepleegd.
De verjaringstermijn wordt gestuit door elke daad van vervolging, waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak als eerste daad van vervolging de aanhouding van verdachte op 12 september 2016 heeft te gelden. Voor zover de pleegdata van de ten laste gelegde feiten liggen vóór 12 september 2004 is het recht tot strafvordering door verjaring vervallen. Het hof zal de advocaat-generaal derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde gepleegd in de periode vóór 12 september 2004.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding

Het hof geeft onderstaand eerst een overzicht van de relevante bewijsmiddelen, waarvan de redengevende onderdelen voor het bewijs worden gebruikt. Vervolgens wordt de beoordeling door het hof van de tenlastelegging besproken.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, de raadsman heeft vrijspraak bepleit voor wat betreft de onder 1, 2, 3, 4 A primair en 7 ten laste gelegde feiten en zich voor het overige gerefereerd naar het oordeel van het hof.
De feiten [1]
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 mei 2016, opgenomen op pagina 112 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC16016-ULWARTH d.d. 16 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben op mijn 18e van Almere naar Leeuwarden gekomen.
Op enig moment is verdachte een mes of een schaar gaan pakken. En als dit dan het mes is, pakken ze zo het puntje vast zodat ze niet verder kunnen snijden dan dit. (O: aangeefster doet het voor met een pen ) Toen begon hij gewoon te snijden en te snijden en te doen .... en schreeuwen en te slaan.
Met kerst 2013 had hij mij weer gedwongen om drugs te gebruiken en toen heeft deze man mij letterlijk van één avond voor kerst tot de dag na kerst, zoveel klappen gegeven dat als hij mij al aankeek, kreeg ik ze. Stompen op het hoofd, mijn ribben, mijn hele lichaam was gewoon kapot. Ik ben toen drie dagen zo zwaar mishandeld. Ik wou gewoon dood. Ik kon niet meer. Ik had een ijzeren bed, daar heeft hij mij doorheen geslagen, alles in huis ging kapot. Asbakken op mijn hoofd. Alles ging kapot, drie dagen lang.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 augustus 2016, opgenomen op pagina 585 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
O: Aangeefster geeft aan dat ze 2 grote littekens heeft van een mishandeling en daarmee naar de huisarts is geweest. Dat ze tegen de huisarts had gezegd dat ze gevallen was op een hekje. Ook heeft ze allemaal littekens op het been over gehouden van mishandeling met een schaar en een litteken op haar billen, waarmee ze niet mee naar de dokter is geweest.
V: De beschadigingen aan jouw been zijn eigenlijk allemaal door die ene keer gekomen?
Toen je getapet bent?
A: Ja, deze, deze en deze en deze zijn later toegebracht. (O: Aangeefster wijst de littekens aan) Die dag dat ik uit het raam ben gesprongen, heeft hij me met een priem gestoken.
V: En die littekens aan het been met die schaar, was dat ervoor?
A: Ongeveer anderhalf jaar vanaf het moment dat ik uit het raam sprong.
V: Je bent in januari 2014 uit het raam gesprongen. Dan zou het half 2012 zijn geweest.
A: En toen kwam ook die Kerst er aan en toen heeft ie mij helemaal bont en blauw geslagen. Helemaal kapot was ik in die 3 dagen. Hij is gewoon non stop daarmee door gegaan.
V: Je spreekt eigenlijk over de mishandeling 2013/2014.
A: Ja, dat extreme.
3.
Een geneeskundige verklaring, op 5 september 2016 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts KNMG, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als verklaring:
Medische informatie betreffend: [slachtoffer 2]
Omschrijving van de toedracht: Betrokkene verklaart diverse malen met een schaar gestoken/ gekrast te zijn waarbij verdachte zijn vingers om de punt geklemd had zodat hij niet diep zou kunnen steken. De letsels zijn destijds behandeld (getapet) door haar huisarts.
Beschrijving van de letsels:
Linker bil litteken schuin verlopend met lengte van 5 cm, met forensisch licht 15 cm lengte.
Lateraal linker bovenbeen 2 schuin verlopende littekens met elk een lengte van 4,5 cm, liggend in elkaars verlengde (foto 1).
Achterzijde linker bovenbeen litteken met 4 cm.
Linker bovenbeen laterale zijde knieschijf litteken horizontaal verlopend met lengte 3 cm.
Laterale zijde linker onderbeen litteken schuin verlopend met een lengte van 1,5 cm.
Voorzijde linker onderbeen litteken verticaal verlopend met een lengte van 1,5 cm (foto 2).
Knieholte rechts laterale zijde litteken met een lengte 1 cm.
Rechter bil horizontaal verlopend litteken lengte 15 cm, alleen met lichtbron zichtbaar.
Heup links horizontaal verlopend litteken met een lengte van 3 cm.
Lies rechts horizontaal verlopend litteken met een lengte van 4 cm.
Heup rechts horizontaal verlopend litteken met een lengte van 1 cm.
Borstkas voorzijde ter hoogte van parasternaal lijn rechts ter hoogte van ribbeboog schuin
verlopend litteken met lengte van 4 cm.
Linker wang verticaal verlopend litteken, lengte van 4 cm, alleen met lichtbron zichtbaar.
De breedte van alle littekens is minimaal 3 mm, maximaal 5 mm.
Conclusie: Er zijn verspreid over het lichaam diverse littekens zichtbaar met hetzelfde aspect bij forensisch lichtbron onderzoek. Gezien de breedte van de littekens is er voor de genezing waarschijnlijk sprake geweest van diepe wonden. Gezien de volledige genezing van de littekens zijn deze waarschijnlijk ouder dan 1 jaar. Het letsel zou kunnen passen bij de opgegeven toedracht, namelijk het op verschillende plekken gestoken/gekrast te zijn met een schaar of ander scherp voorwerp, met een interval van waarschijnlijk langer dan 1 jaar geleden.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai uit het medische dossier betreffende [slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
31 dec. 2013 veel pijn in de li-flank. drukpijn li-flank contusie rib.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 augustus 2016, opgenomen op pagina 671 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Hanneke was heel mager en toen zag ik ook al die littekens wel op haar benen. Ik heb haar wel gevraagd hoe ze daar aan gekomen was. Eerst was dat allemaal niks, maar later vertelde ze wel dat [verdachte] dat allemaal had gedaan.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2016, opgenomen op pagina 981 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op 5 juli 2016 zag ik dat [slachtoffer 3] bovenaan de trap stond in de woning aan het [locatie] in Leeuwarden. Ik zag meteen aan het gezicht van [slachtoffer 3] dat zij gewond was. Ik zag namelijk dat haar beide ogen en jukbenen opgezwollen waren. Ik zag dat [slachtoffer 3] blauwe plekken had onder haar beide ogen. Later hoorde ik van de ambulancebroeders dat zij zagen dat er bloed uit een oor van [slachtoffer 3] kwam en dat zij [slachtoffer 3] mee gingen nemen naar het Medisch Centrum Leeuwarden.
Ik zag dat er veel goederen in de woning overhoop lagen. Ik zag op een wit bankstel in de woning bloedsporen. Boven in de kledingkast zag ik ook bloedsporen. Ik hoorde van de collega’s dat [slachtoffer 3] zwaar letsel had en mogelijk een schedelbasisfractuur.
Ik zag dat op de trui van [verdachte] vlekken met een licht oranje/rode kleur zaten. Ook in het vest zag ik rode vlekken aan de binnenzijde.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 897 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Vandaag 8 april 2016 was ik aan het werk in Leeuwarden. Ik zag een vrouw het pand binnenstormen. Ik zag dat de vrouw in een hoek van het gebouw buiten het zicht van de ramen in elkaar kroop. Ik hoorde haar zeggen dat ze vluchtte en dat ze in gevaar was. Ik hoorde haar zeggen dat iemand achter haar aan zat.
Ik vroeg of de betrokken man haar had geslagen of dat hij andere dingen deed. Ik wilde graag inschatten hoe gevaarlijk hij was. Ik zag dat ze vervolgens haar hoofd draaide en ze met haar hand haar haar aan de kant deed. Hierdoor werd een litteken van ongeveer 15 centimeter op haar wang zichtbaar.
8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 april 2016, opgenomen op pagina 904 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 8 april 2016 zag ik dat [slachtoffer 3] bloed op een van haar benen had. Ik hoorde dat [slachtoffer 3] zei: “hij heeft mij geslagen met een telefoon”. Die plekken zaten op haar scheenbeen.
Ik vroeg wie ze met hem bedoelde, of dat haar ex was, ik hoorde [slachtoffer 3] zeggen: “nee hij is mijn half broer”.
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2016, los in het dossier opgenomen, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op maandag 4 april 2016 hoorde ik dat mijn collega [verbalisant] zei: Die vent slaat die vrouw!? Ik ben achter [verbalisant] aan gelopen het bureau uit naar buiten. Ik zag dat [verbalisant] de man aansprak. Ik confronteerde de vrouw met het feit dat mijn collega zojuist had gezien dat zij was geslagen door de man. Ik hoorde dat de vrouw zei dat de man haar broer was en dat er echt niets aan de hand was. Ik hoorde dat de vrouw opgaf te zijn: [slachtoffer 3] .
Ik hoorde dat [verbalisant] zei dat hij had gezien dat de man de vrouw met gebalde vuist, met kracht in haar maagstreek had geslagen. Betrokkene: [verdachte] .
10.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2017, los opgenomen in het dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
V: Jouw familierelatie is omgeslagen in een liefdesrelatie?
A: Ja, met [verdachte] ja. Zo is het verder gegaan en zo kwamen de mishandelingen.
V: Kan jij je je eerste klap nog herinneren?
A: Ja. Op [locatie] . Omdat ik bijdehand was. Ja, eigenlijk wel ja. Het was ook niet een klap hé, het was bijna net zo erg als de laatste keer. Mijn hele hoofd was net zo erg als de laatste keer. Ik heb heel veel klappen op mijn hoofd gehad.
V: Je hebt er aardig wat schade aan overgehouden toch [slachtoffer 3] ?
A: Ja, ik moet nog naar het ziekenhuis voor onderzoek, maar ik durf het niet. Ik weet dat er heel veel aan de hand is. Ik voel dat mijn netvlies los zit.
V: Een aantal keren is er politie bij geweest, zelfs hier voor het politiebureau in Leeuwarden nog.
A: Ja, ook nog ja.
V: Er waren collega's die hebben gezien dat jij geslagen werd. A: (…) Ik heb hier ook een litteken gekregen. (aangeefster wijst van haar linker oor tot aan haar kin)
V: Dat heeft [verdachte] ook gedaan?
A: Ja. Met een stanleymes. Toen kon ik niet direct naar het ziekenhuis, want ik moest eerst een verhaal bedenken waar hij niet aan gelinkt kon worden. Toen heb ik maar het één of ander SM-verhaal bedacht.
11.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2017, los opgenomen in het dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
V: We hebben natuurlijk ook een aantal mutaties gevonden. Er was er eentje bij daar ben jij een kantoor ingelopen. Hoe is dat gegaan?
A: Hoe is dat gegaan, ja toen hadden we ook een ruzie en toen ben ik wel het huis uit gevlucht en toen ben ik daarheen gerend. Dat zijn deze littekens, van die telefoon.
(O: aangeefster wijst op de littekens op haar onderbeen.)
V: Maar hoe is dat gegaan dan?
A: Hij heeft gewoon keihard met die telefoon op mijn scheenbeen geslagen!
V: Je bent in ieder geval gevlucht en toen ben je dat kantoor ingelopen.
A: Ja.
V: Dan weten we wanneer dat was. 6 april 2016 (het hof leest: 8 april 2016).
A: Ja.
12.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 juni 2017, los opgenomen in het dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
V: Je hebt verteld dat jij op een gegeven moment wel 4x in de week werd mishandeld.
A: Op het laatst sowieso wel ja. Ik ben ook altijd op mijn hoofd geslagen.
V: Op een gegeven moment zijn de collega's aan de deur geweest en die hebben de deur opengebroken.
A: Het was zo erg, hij was eerst weggegaan toen doe ambulance was gekomen. Het was echt zo erg. Hij had mij dus ook opgesloten, ik had niet weg kunnen gaan. En ik durfde dat ook niet uit te proberen want ik was bang dat hij aan de overkant zou kijken wat ik ga doen. Toen was hij dus boodschappen gaan doen en toen kwam de politie aan de deur. En ik was blij, maar ik was boven dus ik was naar beneden gegaan, strompelend. En toen was ik beneden en toen gingen ze weg. Toen zijn ze weer terug gekomen en wilden ze mij zien. Toen is meteen de ambulance gebeld.
13.
Een geneeskundige verklaring, op 26 mei 2017 opgemaakt en ondertekend door Drs. [naam] , forensisch arts FMGC, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende, als verklaring:
Uit opgevraagde medische correspondentie blijkt het volgende:
MCL-ziekenhuis, spoedeisende hulp, consult op 9-2-2016 door P.N. Domerchie, chirurgie: Snijwond op linkerwang van ca. 6 cm lengte, richting het oor, tot in het onderhuidse vet, zonder beschadiging van onderliggende structuren. De wond zou zijn ontstaan door iets te ruige SM-bezigheden. De wond werd gehecht onderhuids en in huidniveau.
MCL-ziekenhuis, spoedeisende hulp, consult op 5-7-2016 door [naam] , arts-ass. Chirurgie, aansluitend opname van 5-7 tot 8-7-2016:
Reden van opname: mishandeling, waarbij na uitgebreid onderzoek werd vastgesteld: meerdere kneuzingen, hersenschudding en een oude fractuur van het neusbot en een achterste glasvochtloslating in het linker oog, waardoor stoornissen in het gezichtsvermogen.
Onderbeen rechts: aan de voorzijde, iets onder de helft van het scheenbeen, in een gebied van 4x6cm, 4 bruine verkleuringen van 4-8mm doorsnede, deels met een minimaal verdieps aspect (ahw een kuiltje). Deze letsels zijn passend bij oude, genezen littekens van onduidelijke origine, mogelijk door inwerking van stomp stotend geweld, dan wel door brandwonden.
Conclusie: De aangetroffen letsels passen goed bij de opgegeven toedracht en de in de toedracht aangegeven termijn.
14.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 mei 2019, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik [slachtoffer 3] meerdere keren heb mishandeld. Ik heb haar met de platte hand geslagen.
Het klopt ook dat ik [slachtoffer 2] heb mishandeld. We hebben meerdere keren ruzie gehad. Ik heb haar met mijn handen geslagen.
De advocaat-generaal vraagt mij of ik [slachtoffer 3] een keer langdurig tegen haar hoofd heb geslagen? Dat kan, dat ga ik niet ontkennen.
Parketnummer 18/730028-17:
15.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 799 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC16016-ULWARTH d.d. 16 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik heb [verdachte] leren kennen via [naam] op een feestje. Dat feestje was bij [verdachte] in de woning. Dit was de woning van [verdachte] boven de snackbar (het hof begrijpt: in Leeuwarden).
Ik ben uiteindelijk wel 2, 3 of 4 maanden bij [verdachte] geweest. Wij gebruikten de hele tijd drugs en we hadden regelmatig seks. Ik ging steeds drugs gebruiken om alles maar te vergeten. [verdachte] had altijd losse handjes. Ik heb ook wel seks met [verdachte] gehad tegen mijn wil maar als ik nee zei dan ging [verdachte] gewoon door. [verdachte] bond mijn benen ook wel vast op bed. Ik had in die tijd wel blauwe plekken op mijn borst van hem. Wij gebruikten wel altijd drugs. Meestal gebruikten wij base-coke. Wij baseden heel veel in die tijd.
[verdachte] ging een keer met een mes over mijn buik. Hij heeft mij toen niet daadwerkelijk gesneden maar hij maakte met dit mes snijdende bewegingen boven mijn buik. Hij zei hierbij: "Ik ga in je snijden". Nadat ik bij [verdachte] weg was, was ik gewoon een levend lijk.
Ik was een junk.
Al die dingen die [verdachte] met mij gedaan heeft zou ik mij nooit hebben laten gebeuren als ik in normale doen was geweest. Ik zou mij nooit hebben laten vast binden en slaan en zeker niet zo'n lange tijd. [verdachte] pakte mij tijdens de seks wel bij mijn keel. Ook sloeg [verdachte] mij vaak op mijn wangen tijdens de seks. [verdachte] heeft mij heel erg beïnvloed. Ik was heel erg bang voor [verdachte] en daarom liet ik het maar gebeuren want ik was bang dat er anders nog ergere dingen zouden gebeuren. Als [verdachte] mij tijdens de seks bij de keel pakte dan voelde ik mij bedreigd.
16.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2016, opgenomen op pagina 799 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC16016-ULWARTH d.d. 16 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
[verdachte] en ik gebruikten geen condooms. Ik was dus niet beschermd. Ik slikte wel de pil. Achteraf bleek dat ik een soa had opgelopen.
17.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
U vraagt me of [verdachte] mij bespeelde of manipuleerde. Ja, dat deed hij wel. Hij maakte je heel klein. Ik voelde me wel onzeker over mezelf bij hem. U vraagt mij wanneer ik verslaafd werd. Aan basecoke raak je eigenlijk meteen verslaafd. Dat ik een tweede keer naar [verdachte] ging. komt dus misschien ook wel een beetje doordat ik al een zucht naar basecoke had.
U vraagt mij waarom ik niet bij hem wegging. Ik wist dat als ik naar huis zou gaan. ik dan
ruzie met mijn moeder zou krijgen en door de drugs was het heel lastig. [verdachte] maakte ook
dat ik bleef. Als ik terug zou gaan naar huis. zou ik geen drugs meer hebben en zou mijn
moeder ook het naadje van de kous willen weten, en dat was voor mij ook geen optie.
U vraagt mij of het geweld altijd aan de seks gerelateerd was. Ja. [verdachte] ging daarmee wel echt over mijn grenzen. Het geweld werd ook steeds erger. Ik had op een gegeven moment allemaal blauwe plekken op mijn borst. [verdachte] sloeg met mijn vuist op mijn borst omdat ik tegenstribbelde. Ik gaf wel aan dat ik geen seks wilde, maar dan gebeurde het toch. Ook als hij me sloeg zei ik: ‘au, niet doen’. Hij sloeg me alleen op het hoofd tijdens de seksuele handelingen. Het gebeurde wel dat ik met [verdachte] seks had en dat de Spanjaard er aldoor bijkwam. Ik zei elke keer nee, maar soms mocht de Spanjaard aan me zitten, terwijl ik dat niet wilde. Dan zat de Spanjaard aan mijn borsten en likte hij mijn oksel. U vraagt me of [verdachte] seks met me had, terwijl de Spanjaard aan mijn oksel likte. Ja dan had [verdachte] vaginale seks met mij, geen orale seks.
18.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2017, opgenomen op pagina 397 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Aangeefster: [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
In oktober 2014 heeft het Mensenhandel Interventie Team een onderzoek ingesteld naar [slachtoffer 4] . Zij was door haar moeder als vermist opgegeven en het vermoeden bestond dat zij bij [verdachte] verbleef. Er werd een “instap’ in de woning van [verdachte] gedaan, waarbij [slachtoffer 4] werd aangetroffen. Zij verkeerde duidelijk onder invloed van verdovende middelen.
19.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik heb wel gezien dat [verdachte] [slachtoffer 4] stevig aanpakte, zowel tijdens de seks als buiten de seks om. Hij sloeg [slachtoffer 4] dan. Dat was in haar gezicht, maar eigenlijk overal. Dat heb ik gezien. Ik heb ook gezien dat [slachtoffer 4] blauwe plekken had op haar borst. Ik heb alleen tijdens die ene keer dat wij met zijn vieren seks hadden, gezien dat [verdachte] en [slachtoffer 4] seks met elkaar hadden. Later zag ik wel dat [slachtoffer 4] het niet meer leuk vond. Dat zei [slachtoffer 4] tegen [verdachte] en ik hoorde dat. Zij zei dan dat ze het niet leuk vond. Dat had te maken met de manier waarop [verdachte] seks met haar had. Ik bedoel daarmee: de hardhandige seks. De officier van justitie vraagt hoe [verdachte] daarop reageerde. Hij lachte daar om. Ik kreeg de indruk dat het hem niet zoveel uitmaakte. De manier waarop hij seks met haar had, werd dan niet anders. Het ging gewoon door. Ik zag wel dat [slachtoffer 4] dat écht niet leuk vond. [slachtoffer 4] heeft dat aan [verdachte] heel duidelijk aangegeven.
20.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juli 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
[verdachte] gaf [slachtoffer 4] een klap met de vlakke hand in haar gezicht. Zij deed niets terug.
[slachtoffer 4] was echt verliefd op hem. Hij had haar helemaal in de tang. Hij zette haar aan de crack. Ik heb gezien dat hij [slachtoffer 4] een crackpijp aanbood en dat zij toen ging roken.
21.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2016, opgenomen op pagina 694 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6]:
Ik heb [slachtoffer 4] bij [verdachte] weggehaald. [slachtoffer 4] zat daar zo stoned als een garnaal en hij was ook gewoon niet fris. Daarna is die inval bij [verdachte] geweest. Toen had ik [slachtoffer 4] ook weer terug. [slachtoffer 4] zat onder de blauwe plekken, dat had ik wel gezien en was heel erg dun. Laatst heeft ze me verteld dat [verdachte] haar zo had geslagen op haar borst. En dat hij haar wou laten verkrachten en nog veel meer.
22.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 10 mei 2019, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik seks met [slachtoffer 4] heb gehad. Ik kan mij voorstellen dat zij dat heeft ervaren
als verkrachting. Ik heb gemerkt dat zij de seks niet prettig vond. Ik vind het verschrikkelijk dat zij zich verkracht voelt. Wat ik mij kan herinneren is dat ze na de seks een keer is weggelopen en mij een klootzak noemde. Het klopt dat ik regelmatig hardhandig met haar was. Ik heb haar vastgepakt en ik heb haar ook geslagen en gestompt. Ik heb haar lichte klapjes in haar gezicht gegeven. U vraagt mij waarom ik dat deed? Misschien vond ik het op dat moment opwindend.

Oordeel van het hof

Vrijspraak feiten 1, 2 en 3 (18-750086-16)

Het hof stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer 1] in de prostitutie heeft gewerkt en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden in de snackbar gevestigd in het pand [locatie] in Leeuwarden hebben gewerkt, welke snackbar en welk pand zij op naam hebben gehad, gekocht en verkocht aan [slachtoffer 3] . Centraal staat de vraag of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarbij werden uitgebuit door verdachte.
Feiten 1 en 2: uitbuiting van [slachtoffer 1] in de prostitutie
Het hof is van oordeel dat er (naast de verklaringen van [slachtoffer 1] ), onvoldoende ondersteunend bewijsmateriaal voor de gestelde uitbuitingssituatie in de stukken aanwezig is, zodat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f lid 1, sub 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het vorenstaande zal het hof verdachte vrijspreken van het laste gelegde.
Feit 1 en 3: (arbeids)uitbuiting van [slachtoffer 1] . en [slachtoffer 2] met betrekking tot de snackbar
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het belang dat ten grondslag ligt aan de strafbaarstelling van mensenhandel is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepalingen, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (zie onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR: 2009:BI7099).
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”
Het hof benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van de in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht genoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid en/of de financiële belangen van betrokkenen.
Het hof gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden:
In 2004 begon [slachtoffer 2] op aandringen van verdachte met werken in de snackbar aan de [locatie] in Leeuwarden. [slachtoffer 1] begon hiermee in 2005. Aanvankelijk stond de snackbar nog op naam van de broer van verdachte, maar per 2 augustus 2005 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennootschap onder firma (v.o.f.). Op 7 juni 2007 kochten zij de snackbar en de bovenliggende woning. Uit de verklaringen blijkt dat [slachtoffer 1] alles regelde en [slachtoffer 2] hierbij betrok. Beide vrouwen maakten lange dagen en werkten gedurende de eerste jaren zeven dagen per week. [slachtoffer 1] deed de boekhouding en de betalingen aan het personeel. Verdachte verrichtte ook enige werkzaamheden voor de snackbar; hij deed onder meer de inkoop en keek de boekhouding na. Na de eerste twee jaren liep de snackbar goed. Beide aangeefsters konden ervan leven en de opbrengst werd in de snackbar geïnvesteerd. [slachtoffer 2] kreeg een vast bedrag per maand. In het begin was het ongeveer € 500,00 per maand, wat opbouwde tot € 700,00 of € 800,00 per maand. Ondanks dat [slachtoffer 1] de boekhouding deed, bepaalde verdachte hoeveel geld [slachtoffer 2] kreeg. [slachtoffer 2] mocht van hem niet meer verdienen, ook niet als dat wel mogelijk was gelet op de opbrengsten.
Verdachte kreeg geen geld uit de snackbar. Als hij geld pakte uit de kas, gaf hij het altijd binnen een paar dagen weer terug. Hij werd wel door [slachtoffer 1] onderhouden. Toen verdachte in 2011 werd gearresteerd en ongeveer anderhalf jaar gedetineerd zat, maakte [slachtoffer 1] maandelijks € 400,00 naar hem over. Toen verdachte vrijkwam, ging het niet goed met hem. Hij was aan de drugs geraakt en de relatie tussen [slachtoffer 1] en hem verslechterde. Begin 2013 ging [slachtoffer 1] bij verdachte weg en stopte ze met werken in de snackbar. [slachtoffer 2] bleef alleen achter in de snackbar, die door het vertrek van [slachtoffer 1] formeel per 21 november 2013 een eenmanszaak werd. Verdachte begon in 2013 de omzet van de snackbar weg te nemen en de rekening leeg te halen. [slachtoffer 2] kreeg om de paar weken slechts een paar tientjes uit de omzet. Verdachte werd steeds gewelddadiger naar [slachtoffer 2] en gaf [slachtoffer 2] uiteindelijk een verbod om in de zaak te komen. Op 19 oktober 2015 werd het pand met de snackbar en bovenwoning door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verkocht aan [slachtoffer 3] , de stiefzus en tevens nieuwe partner van verdachte, voor een bedrag van € 146.000.
[slachtoffer 2] heeft op 13 juni 2017 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard omtrent de omzet van de snackbar en het eventuele financiële voordeel van verdachte.
In 2004 heeft verdachte geen voordeel gehad, omdat de zaak moest worden opgebouwd. Verdachte heeft wel een paar uren gewerkt, maar na een paar maanden trok hij zich terug en draaiden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen de snackbar.
In 2005 werden de inkomsten beter. Verdachte werkte niet in de snackbar en kreeg geen verdiensten, maar wel eten.
In 2006 ging het beter met de snackbar. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkten steeds 12 tot 13 uur per dag en deden alles samen.
In 2007 was er geen geld over. [slachtoffer 2] heeft niet gezien dat er geld werd afgestaan aan verdachte.
In 2008 begon [slachtoffer 2] 32 uur per week te werken in de snackbar. Zij hielp [slachtoffer 1] met de boekhouding. [slachtoffer 1] ging met toestemming van verdachte minder werken.
In 2009 kreeg [slachtoffer 1] zo’n € 800,00 per maand. [slachtoffer 1] en verdachte bepaalden dat bedrag, met name verdachte. [slachtoffer 1] deed nog steeds de boekhouding, maar omdat [slachtoffer 2] ergens anders woonde had zij weinig zicht op de financiën.
In 2010 bleef [slachtoffer 2] 32 uur per week te werken in de snackbar. Zij verdiende zo’n € 800,00 per maand.
In 2011 werd verdachte gearresteerd. [slachtoffer 1] werkte nog maar 1 dag per week. [slachtoffer 2] deed alles alleen en werkte 32-40 uur per week. Zij heeft toen bedongen dat zij € 1.000,00 per maand kreeg. [slachtoffer 1] deed de boekhouding en gaf veel geld uit. [slachtoffer 1] stortte wel geld naar verdachte, maar geen overdreven bedragen.
In 2012 kwam verdachte weer vrij. [slachtoffer 2] draaide de snackbar alleen. De snackbar liep goed. [slachtoffer 2] had het gevoel dat [slachtoffer 1] veel geld opmaakte. Al het geld ging volgens [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] wist niet of er geld naar verdachte ging.
In 2013 raakte verdachte zwaar verslaafd aan drugs. [slachtoffer 2] draaide de zaak en [slachtoffer 1] en verdachte haalden de financiën op. [slachtoffer 1] haalde elke avond of ochtend de omzet op. Zij deed de boekhouding. Uiteindelijk zijn [slachtoffer 1] en verdachte uit elkaar gegaan. [slachtoffer 2] moest de huur van [slachtoffer 1] betalen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] zich teruggedrongen uit de v.o.f. en werd de snackbar een eenmanszaak. In januari 2013 begon verdachte alle winst van de snackbar te pakken.
[slachtoffer 1] heeft over het werk bij de snackbar onder meer verklaard dat ze heel hard heeft gewerkt, maar ook veel geld heeft verdiend en er goed van geleefd heeft. Zij vond het leuk werk en het deed haar ook goed. Het liep heel goed met de zaak. De kentering kwam, toen [slachtoffer 1] vertrok. De verbouwing van het pand werd destijds geregeld door de verdachte. Zij weet niet hoe de verbouwing werd gefinancierd. Dat deed verdachte. Zijn vrienden hielpen met de verbouwing. De bovenwoning werd gesloopt en opnieuw opgebouwd. [slachtoffer 1] zocht een nieuwe badkamer en keuken uit. Het was ook voor hun kinderen. Daarom waren ze ook zo gemotiveerd. Zij heeft zich nooit eigenaar van het pand gevoeld; ‘het is gewoon van hem’. Zij heeft het pand nooit beschouwd als van haar. Zij ging gewoon werken en deed dat met liefde. De cijfers waren zo goed dat ze het pand al in 2007 konden kopen. Er moest toen een bedrag van € 27.000 (naast de hypotheek) bijbetaald worden. Ze denkt dat dat bedrag afkomstig was van de ouders van verdachte.
Het vorenstaande in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat geen sprake is van uitbuiting van beide aangeefsters met betrekking tot de snackbar in de periode tot 2013.
Uit de verklaringen in het dossier blijkt immers dat verdachte in ieder geval tot 2013 slechts in zeer beperkte mate profiteerde van de verdiensten uit de snackbar. Dat verdachte enigszins meedeelde in de opbrengst van de snackbar acht het hof, evenals de rechtbank, niet onredelijk gelet op zijn werkzaamheden voor en investeringen in de snackbar, alsmede gelet op het feit dat [slachtoffer 1] en hij een gezamenlijke huishouding en (een) kind(eren) hadden. Onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in die periode door verdachte werden beperkt in hun vrijheid om de snackbar al dan niet op naam te zetten, in de snackbar te werken of (in de tijd dat hij in de gevangenis verbleef) verdiensten aan verdachte over te maken. De omstandigheden dat beide vrouwen lang en veel in de snackbar hebben gewerkt en dat verdachte gedurende zijn relatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geweld tegen hen heeft gebruikt, maken dit naar het oordeel van het hof niet anders. Voor wat betreft de periode vanaf 2013 is het hof van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat zij door verdachte werd mishandeld (welke mishandelingen overigens niet steeds een relatie hadden met het werk in de snackbar) en dat verdachte zich het geld van de snackbar toe-eigende, terwijl die snackbar nog steeds op haar naam stond. Dergelijke omstandigheden wijzen op het plegen van strafbare feiten door verdachte, maar brengen nog niet met zich mee dat sprake is van een uitbuiting/exploitatie van [slachtoffer 2] in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Voor een uitbuitingssituatie bevat het dossier onvoldoende (ondersteunend) bewijsmateriaal.
Ten aanzien van de verkoop van het pand op 19 oktober 2015 overweegt het hof dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] weliswaar volgt dat zij zich gedwongen voelde het pand aan [slachtoffer 3] te verkopen, maar dat dit nog niet maakt dat sprake was van uitbuiting. De relatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte was al enige tijd voorbij en [slachtoffer 1] was ook al enige tijd niet meer werkzaam in de snackbar. Hoewel [slachtoffer 1] zich bij de verkoop van het pand kennelijk heeft laten beïnvloeden door verdachte is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende om van uitbuiting te kunnen spreken. Wat betreft [slachtoffer 2] merkt het hof op dat zij heeft verklaard dat zij in die periode geen contact had het met verdachte, maar alleen met [slachtoffer 3] .
Gelet op het vorenstaande zal het hof verdachte vrijspreken van het laste gelegde.

Vrijspraak feit 7 (18-750086-16)

Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte de feitelijke gebruiker van het pand was, het pand op naam stond van [slachtoffer 1] en het pand onder druk voor een (te) lage verkoopprijs aan [slachtoffer 1] is verkocht, blijkt onvoldoende dat het pand uit misdrijf afkomstig was.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 7 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring overige feiten

Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair, 4
A subsidiair, 5 en 6 en het in de zaak met parketnummer 18-730028-17 tenlastegelegde heeft begaan, Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair, 4 A subsidiair, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 18-730028-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-750086-16:
4. primair
hij in
of omstreeks de periode van juni 2012 tot en met 29december
20142013 te Leeuwarden,
meermalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
A) die [slachtoffer 2] met een schaar heeft gesneden in haar benen (ongeveer anderhalf jaar voorafgaand haar sprong uit het raam na mishandelingen 30/31 december 2014, parketnummer 730001-15) (blz. 586) en
B) die [slachtoffer 2] drie dagen lang (
met kracht)tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt en/
ofmet een asbak tegen het hoofd heeft geslagen en/
ofdoor een ijzeren bed heen heeft geslagen (rond de kerstdagen in 2013,
blz. 552)terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid,
terwijl hij bovenvermelde misdrijven telkens heeft begaan tegen zijn levensgezel;
4. A subsidiair
hij in
of omstreeksde periode van juni 2012 tot en met 29 december 2014 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een schaar in haar benen heeft gesneden,
terwijl hij bovenvermelde misdrijven telkens heeft begaan tegen zijn levensgezel;
5.
hij in
of omstreeksde periode van 9 februari 2016 tot en met 8 april 2016, te Leeuwarden, meermalen, opzettelijk [slachtoffer 3] heeft mishandeld, immers heeft verdachte die [slachtoffer 3]
- op of omstreeks 9 februari 2016 (met een stanleymesje) in haar gezicht gesneden en/
of
- op 4 april 2016 een (harde) stomp in haar maag gegeven en/
of
- op 8 april 2016 met een (mobiele) telefoon tegen haar been geslagen;
6.
hij op
of omstreeks5 juli 2016 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 3] , die [slachtoffer 3] , opzettelijk, meermalen, langdurig, met kracht
op en/oftegen het hoofd heeft geslagen
en/of gestompt (met de vuist en/of met een voorwerp)terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 18-730028-17 (gevoegd):
1.
hij in
of omstreeksde periode van 12 mei 2014 tot en met 24 oktober 2014 te Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,door geweld of een andere feitelijkheid en/
ofbedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid,[slachtoffer 4] (geboren op 11 mei 1995) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer, handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel, binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] ,
immers heeft verdachte,
tezamen en in vereniging met zijn mededader en/of alleen(onder meer) zijn penis
en/of vingers en/ofin de vagina
en/of elders in het lichaamvan die [slachtoffer 4] gebracht en bestond dat geweld of die feitelijkheid
en/of de bedreiging met geweld
en/of die andere feitelijkheidhierin (onder meer) dat verdachte
- die [slachtoffer 4] meermalen (met kracht) heeft geslagen en/of bij de keel gepakt en/of
- die [slachtoffer 4] heeft vastgebonden aan armen en/of benen en/
of
- met een mes een snijdende beweging gemaakt over de buik van die [slachtoffer 4] en/of daarbij heeft gezegd dat hij haar ging snijden en/
of
- die [slachtoffer 4] heeft voorzien van drugs en (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer 4] zich bevond, doordat ze weggelopen was van huis en zich in zijn woning bevond en/
of
- overwicht had op die [slachtoffer 4] door het verschil in leeftijd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair en 6 bewezen verklaarde levert telkens op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 A subsidiair bewezen verklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 5 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-730028-17 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte, na een eis van de officier van justitie van zes jaren gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep primair gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, subsidiair dat aan verdachte een gevangenisstraf van negen jaren zal worden opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich over een langdurige periode schuldig gemaakt aan het mishandelen van meerdere vrouwen met wie hij een (seksuele) relatie heeft gehad. Tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is verdachte uiterst gewelddadig opgetreden, waarvoor beide slachtoffers zich meermalen medisch hebben moeten laten behandelen, en waarvan zij tot op de dag van vandaag nog de gevolgen ondervinden. Dat verdachte - al dan niet onder invloed van (hard)drugs - in staat is gebleken om dermate respectloos en gewelddadig op te treden tegen deze vrouwen, acht het hof buitengewoon zorgelijk. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Dit is een zeer ernstig feit, waardoor de verdachte op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de belangen van het slachtoffer ondergeschikt heeft gemaakt aan de bevrediging van zijn seksuele behoeften. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een verkrachting nog jarenlang last kunnen hebben van de psychische gevolgen daarvan. Het hof rekent het de verdachte daarbij in strafverzwarende zin aan dat het slachtoffer een kwetsbaar meisje van 19 jaar oud was, terwijl verdachte (ten tijde van het bewezenverklaarde) 38 jaar was. Verdachte heeft bovendien misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster zich bevond. Voor ernstige feiten als de onderhavige, die voor de direct betrokkenen en de samenleving zeer schokkend zijn, kan alleen een langdurige vrijheidsbenemende straf in aanmerking komen.
Het hof heeft kennis genomen van de in het dossier aanwezige reclasseringsrapporten, waaronder het recente reclasseringsrapport van 17 augustus 2017, alsmede het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 april 2019 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij meerdere malen wegens strafbare feiten is veroordeeld, met name voor drugsdelicten, maar ook voor huiselijk geweld.
Teneinde meer inzicht in zijn geestesgesteldheid te krijgen is verdachte ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Aldaar heeft verdachte geen medewerking aan onderzoeken verleend, zodat hij als een weigerende observandus moet worden aangemerkt. Uit het door het PBC opgemaakte rapport van 24 augustus 2017 blijkt dat verdachte gedurende de observatie geen evidente pathologie heeft laten zien. Evenmin konden er evidente beperkingen in de frustratietolerantie, agressieregulatie en mate van impulsiviteit worden waargenomen. Er zijn weliswaar aanwijzingen voor een “hoge mate van psychopathie”, maar de deskundigen hebben geen harde conclusies kunnen trekken ten aanzien van het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
Ten aanzien van recidiverisico staat in het rapport:
‘Aangezien ondergetekenden geen duidelijk aandeel van specifieke pathologie in de ten laste gelegde feiten hebben kunnen vaststellen, is het ook niet mogelijk een eventueel pathologisch bepaald recidiverisico te onderbouwen. Wel kan in algemene zin worden gesteld dat betrokkene al jarenlang een zorgwekkend (antisociaal) gedragspatroon laat zien. Zo is sprake van langbestaand en veelvuldig delictgedrag en instabiliteit op alle levensgebieden (…).’
Het hof gaat er vanuit dat in ieder geval op het moment van aanhouding van verdachte (in september 2016) er recidivegevaar was gelet op het feit dat gedurende een aantal jaren verschillende vrouwen waarmee hij een (seksuele) relatie had, slachtoffer zijn geworden van ernstige vormen van mishandeling en (ten aanzien van één vrouw) van verkrachtingen.
Het is het hof niet duidelijk hoe groot het recidivegevaar momenteel is. Verdachte zit inmiddels twee jaar en negen maanden gedetineerd en naar verwachting zal verdachte als gevolg van de detentie zijn drugsgebruik (sterk) hebben geminderd of gestaakt. Uit de verschillende verklaringen valt af te leiden dat verdachte (in de jaren waarin hij de bewezenverklaarde delicten pleegde) is ontspoord als gevolg van zijn drugsgebruik.
Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat het recidivegevaar (nog steeds) zodanig groot is dat gezocht moet worden naar manieren om een eventuele stoornis te kunnen vaststellen ondanks het feit dat er geen rapport voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte op het moment van de bewezenverklaarde feiten aan een stoornis leed.
Het hof zal dus anders dan de advocaat-generaal heeft geëist, geen maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen
Aangezien verdachte op geen enkel moment heeft willen meewerken aan een onderzoek naar zijn persoon, kan het hof echter ook niet uitsluiten dat er nog steeds sprake is van recidivegevaar.
Vanwege vooral de ernst van de feiten, maar ook vanwege het mogelijke recidivegevaar kiest het hof er voor verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, namelijk een gevangenisstraf van acht jaar. De langdurige VI-periode biedt dan de gelegenheid deze zodanige in te richten dat het eventuele nog aanwezige recidive-gevaar kan worden gekeerd.
Het hof legt een lagere gevangenisstraf op dan de rechtbank, omdat het hof minder bewezen acht dan de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 511.676,76. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 117.032,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 423.165,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 76.132,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die immateriële schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van 10.000 euro zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een
vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 445.000,00. De vordering is bij het vonnis
waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld de vordering te beperken tot een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade inclusief wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 5 en 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. De benadeelde partij heeft in hoger beroep haar vordering gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-730028-17 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 242, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte terzake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 2 ten laste gelegde voor zover het de periode vóór 12 september 2004 betreft.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 1, 2, 3 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair, 4 A subsidiair, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 18-730028-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair, 4 A subsidiair, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 18-730028-17 bewezen verklaarde strafbaar.
Kwalificeert de feiten zoals hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair en 4 A subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 4 B primair en 4 A subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 oktober 2015.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 5 en 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750086-16 onder 5 en 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 juli 2016.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730028-17 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-730028-17 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 oktober 2014.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. K.J.C. Geeve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 7 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar