ECLI:NL:GHARL:2019:11223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.259.314/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot vervangende toestemming erkenning en vaststelling omgangsregeling met betrekking tot een minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarig kind en de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en het kind. De moeder, die alleen het gezag over het kind uitoefent, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2019 aangevochten, waarin de vader toestemming kreeg om het kind te erkennen en een omgangsregeling werd vastgesteld. Het hof heeft de grieven van de moeder gegrond verklaard en de verzoeken van de vader afgewezen. Het hof oordeelde dat de erkenning door de vader de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in gevaar zou brengen, gezien de afwijzende houding van het kind ten opzichte van de vader en de negatieve invloed van de moeder op het kind. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind, en dat de belangen van het kind voorop staan. De beslissing van het hof houdt in dat de verzoeken van de vader tot erkenning en omgang zijn afgewezen, en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.314
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 436708 en 432173)
beschikking van 17 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.C.P. Christoph te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt te Veenendaal.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. [belanghebbende],
kantoorhoudende te Amersfoort,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 30 mei 2017, hersteld bij beschikking van 5 juli 2017, en 14 februari 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 mei 2019;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt van 25 september 2019 met productie.
2.2.
Op 14 oktober 2019 is de hierna onder 3.1 genoemde [het kind] door het hof gehoord.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De bijzondere curator is in persoon verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn de biologische ouders van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] . [het kind] woont bij de moeder. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [het kind] .
3.2.
In de beschikking van 17 april 2018 (verbeterd bij herstelbeschikking van 5 juli 2017) heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), [het kind] onder toezicht gesteld van de GI tot 17 april 2019. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd in de beschikking van 5 april 2019 tot 17 april 2020.
3.3.
In de beschikking van 30 mei 2017 heeft de rechtbank mr. [belanghebbende] tot bijzondere curator benoemd, een raadsonderzoek gelast naar de vraag of er bezwaren zijn die in de weg staan aan een omgangsregeling tussen de vader en [het kind] , en zo nee, welke regeling het meest in het belang van [het kind] moet worden geacht en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen zijn in geschil de erkenning van [het kind] door de vader en de omgangsregeling tussen [het kind] en de vader.
In de beschikking van 14 februari 2019 heeft de rechtbank:
  • toestemming aan de vader verleend om [het kind] te erkennen;
  • een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [het kind] en de vader minimaal eenmaal per half jaar contact met elkaar hebben, gedurende minimaal één uur, waarbij het contact plaatsvindt onder begeleiding van een door de gezinsvoogd aan te wijzen persoon en op een door haar aan te wijzen locatie;
  • de beslissing over de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 februari 2019. De eerste grief ziet op de erkenning en de tweede grief op de omgang.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzoeken van de vader ten aanzien van de verzochte omgangsregeling en vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen.
4.3.
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans deze verzoeken integraal af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.5
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

aanhouding
5.1.
Omdat namens de GI niemand is verschenen, heeft de vader ter zitting verzocht de zaak aan te houden. Voor een goede beslissing acht hij nadere informatie over de actuele stand van zaken van belang. Het hof ziet echter geen aanleiding de zaak aan te houden en wijst het aanhoudingsverzoek af. Uit de stukken, het gesprek dat het hof met [het kind] heeft gehad, het advies van de raad en het verhandelde ter zitting blijkt dat geen sprake is van een verandering van de situatie. De houding van zowel de moeder als [het kind] is onveranderd gebleven. Mede gelet op het advies van de raad in deze zaak, acht het hof zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen.
de erkenning
5.2.
Volgens het bepaalde in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de verwekker die het kind wil erkennen de ontbrekende toestemming van de moeder door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
5.3.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang. [het kind] is een twaalfjarige jongen die een zeer afwijzende houding tegenover de vader heeft. Hij geeft al langere tijd aan dat hij niets met de vader te maken wil hebben. Het hof is van oordeel dat de mening van [het kind] , gelet op zijn leeftijd, voorgeschiedenis en zijn kwetsbaarheid serieus moet worden genomen. Dit oordeel is ook gebaseerd op het gelijkluidende advies van de raad op de mondelinge behandeling bij het hof.
De beschuldigingen van seksueel misbruik van [het kind] door de vader spelen een grote rol in het leven van [het kind] en hebben een grote impact op [het kind] . Of het seksueel misbruik nu wel of niet heeft plaatsgevonden, het zijn uitspraken/overtuigingen van [het kind] waarmee rekening moet worden gehouden. Daarnaast houdt de moeder de negatieve gevoelens van [het kind] over de vader in stand. De moeder is erg negatief over de vader en zij bespreekt veel met [het kind] . Zij belast [het kind] met haar negatieve beeld van de vader. Hierdoor zal [het kind] weinig ruimte ervaren om de vader een plek in zijn leven te kunnen geven. De voortdurende strijd tussen de ouders zorgt er zelfs voor dat [het kind] het gevoel heeft tussen zijn ouders te moeten kiezen. Zijn leeftijd in combinatie met de huidige situatie waarin hij afhankelijk is van zijn moeder als hoofdopvoeder, maakt dat hij loyaal is aan zijn moeder. Vanuit deze situatie moet [het kind] zich leren verhouden tot zijn biologische vader. Op dit moment ervaart [het kind] de meeste veiligheid door de vader volledig af te wijzen.
[het kind] is een kwetsbare jongen die zich niet gehoord voelt en die in het verleden suïcidegedachten heeft gehad. Op dit moment levert een gesprek over de vader al veel spanningen en stress bij [het kind] op. Als [het kind] niet serieus genomen wordt over dit onderwerp, bestaat het risico dat hij zijn eigenheid/autonomie verliest, zich niet gezien en gehoord voelt en het vertrouwen in de volwassenen om hem heen verliest. Om de emotionele ontwikkeling van [het kind] zo min mogelijk te stagneren is het van belang zijn wensen en behoeften serieus te nemen. Of zijn wensen en behoeften zijn ingegeven door de moeder is daarin van ondergeschikt belang.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat door erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [het kind] in het gedrang komt. De eerste grief van de moeder slaagt dan ook.
5.4.
Aangezien het hof de vervangende toestemming (in plaats van de toestemming van moeder) tot erkenning heeft afgewezen, komt het hof niet toe aan de vraag welke gevolgen het ontbreken van de toestemming van [het kind] voor deze procedure heeft.
family life
5.5.
Zoals hiervoor is overwogen, ziet het hof in de omstandigheden van het geval aanleiding het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen. Om in aanmerking te komen voor omgang zal het hof daarom eerst moeten beoordelen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [het kind] als bedoeld in artikel 8 EVRM [1] en artikel 1:377a BW.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is (geweest) van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW en een band die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. De moeder stelt zich echter op het standpunt dat deze nauwe persoonlijke betrekking is verbroken.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. Het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking ('family life') sluit niet uit dat deze door latere gebeurtenissen wordt verbroken. Uit de enkele omstandigheid dat contact tussen de vader en [het kind] gedurende een zeker tijdsverloop achterwege is gebleven, kan niet worden afgeleid dat het 'family life' tussen hen is verbroken. Slechts beschouwd in samenhang met andere, zwaarwegende, feiten en omstandigheden kan zodanig tijdsverloop een factor vormen bij het beantwoorden van de vraag of eenmaal bestaand 'family life' nadien is verbroken. Van dergelijke zwaarwegende feiten is het hof niet gebleken. Het vermeende seksueel misbruik van [het kind] door de vader, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [het kind] verbreekt, vooral niet omdat dit seksuele misbruik door de vader wordt betwist en de vader hiervoor strafrechtelijk niet is veroordeeld.
5.8.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [het kind] .
de omgangsregeling
5.9.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.10.
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.11.
De moeder heeft in haar tweede grief aangevoerd het niet eens te zijn met de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De vader wenst juist nakoming van deze omgangsregeling.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. In beginsel is het in het belang van een kind om omgang te hebben met beide ouders. Zoals hiervoor onder 5.3 reeds is overwogen is het hof van oordeel dat de mening van [het kind] , gelet op zijn leeftijd, voorgeschiedenis en zijn kwetsbaarheid serieus moet worden genomen. De houding van [het kind] en de omstandigheden waarin [het kind] opgroeit, maken dat [het kind] geen vrijheid zal ervaren om contact met de vader te hebben en dat er bij hem geen ruimte is voor een meer genuanceerd beeld van de vader. Gelet op de ernstige bezwaren die [het kind] zelf tegen omgang met de vader heeft, ziet het hof in deze zaak op dit moment geen mogelijkheden een omgangsregeling vast te stellen. Een gesprek met [het kind] , zoals de vader wil, zal naar verwachting bij [het kind] niet tot een bijstelling van zijn mening leiden. [het kind] zal immers weer terugkeren naar een thuissituatie waarin zijn moeder een sterk afwijzende houding tegenover de vader heeft. Om zijn emotionele ontwikkeling zo min mogelijk te laten stagneren acht het hof het van belang [het kind] ook op dit punt serieus te nemen. De tweede grief van de moeder slaagt dan ook.
5.13.
Gelet op het feit dat de grieven van de moeder slagen, komt het hof niet toe aan de behandeling van het subsidiair verzoek van de moeder om een aanvullend raadsonderzoek te gelasten.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 februari 2019 en opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning en tot een vaststelling van een omgangsregeling af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, A. Smeeïng-van Hees en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 17 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.