Uitspraak
[appellant],
de Ontvanger,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De parallelle procedure
6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
- het eindvonnis vernietigt;
- het beslag op de Opel Omega opheft;
- de Ontvanger veroordeelt tot teruggaaf van de Opel Omega op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag;
- de Ontvanger verbiedt om uitvoering te geven aan het bevel tot betaling van de naheffingsaanslag MRB, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag;
- voor recht verklaart dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld;
- de Ontvanger veroordeelt om als voorschot op de geleden schade een bedrag van € 15.000 te betalen;
- voor recht verklaart dat de Ontvanger de betekenings- en vervolgingskosten tot nihil dient te verlagen dan wel dat het hof deze zelf verlaagt tot een door de rechtbank [het hof leest dat als het hof] in goede justitie te betalen bedrag;
- de Ontvanger veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties.
grief 7en de daaraan verbonden vorderingen voor zover die op dit beslag betrekking hebben, buiten behandeling laten.
grief 8) stuit af op de rechtsmachtverdeling. Tegen deze kosten staat een afzonderlijke bestuursrechtelijke rechtsgang open voor de belastingschuldige (artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen) zodat [appellant] in dit onderdeel van zijn vordering niet-ontvankelijk is. Grief 8 wordt verworpen.
grieven 2 en 3dat de naheffingsaanslag MRB aan een aantal formele gebreken lijdt die maken dat daarop geen dwangbevel kan worden gebaseerd, namelijk dat de naheffingsaanslag een verkeerd nummer heeft, dat deze op een onjuiste periode is gebaseerd en dat daarin ten onrechte niet het adres van [appellant] staat vermeld.
grief 1, is of de Ontvanger op 26 juli 2016 over mocht gaan tot betekening van het dwangbevel, hoewel er met dagtekening 22 juli 2016 (en door de Inspecteur op 25 juli 2016 ontvangen) inmiddels een bezwaarschrift was ingediend tegen de naheffingsaanslag MRB. [appellant] stelt, voor het eerst in hoger beroep, dat dit bezwaarschrift voldoende was gemotiveerd, zodat de Ontvanger dit (overeenkomstig artikel 25.2.2. van de Leidraad Invordering 2008; hierna de Leidraad) had moeten aanmerken als een verzoek om uitstel van betaling. Het hier genoemde artikel uit de Leidraad bepaalt dat uitsluitend een gemotiveerd bezwaarschrift als een verzoek om uitstel van betaling kwalificeert, mits in het bezwaarschrift het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag worden vermeld. Niet in geschil is dat [appellant] in zijn bezwaarschrift niet expliciet om uitstel van betaling heeft verzocht noch voor 26 juli 2016 een ander, afzonderlijk, uitstelverzoek had ingediend.
grief 6betoogt [appellant] dat dit beslag nietig is, omdat in de akte van betekening is opgenomen dat het beslag is gelegd in opdracht van de Ontvanger (kantoor Zwolle) terwijl het beslag is gelegd door de Ontvanger (kantoor Utrecht). Volgens [appellant] voldoet het beslag daarmee niet aan de eisen van artikel 440 Rv en is het daarmee nietig.
grief 5voert [appellant] aan dat het gelegde beslag détournement de pouvoir op levert, in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en niet berust op een juiste belangenafweging waarbij het zwaarwegend belang niet is meegenomen dat [appellant] sinds het beslag van 21 mei 2016 geen onderkomen meer heeft. De rechtbank heeft het beroep op détournement de pouvoir verworpen. De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat een adequate handhaving vergt dat verschuldigde belasting ook daadwerkelijk wordt ingevorderd. De omstandigheid dat een eerdere beslaglegging op de Opel Omega achteraf ten onrechte blijkt te zijn, maakt niet dat de Ontvanger had moeten afzien van de invordering van de naheffingsaanslag MRB. Het hof onderschrijft dit oordeel en maakt het tot het zijne.
grief 7, die betrekking heeft op de vermeerderde eis, stelt [appellant] dat de Ontvanger onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en op die grond schadeplichtig is. Het hof verwijst naar wat is hiervoor is beslist onder rov. 6.2 ten aanzien van het op 21 mei 2016 gelegde beslag.