ECLI:NL:GHARL:2019:11056

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
200.266.849/01 en 200.266.850/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met gedeeltelijke uitoefening van gezag door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, die alleen belast is met het gezag over [de minderjarige], heeft in hoger beroep de beschikkingen van de kinderrechter van 4 juli 2019 bestreden. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder verzocht het hof om deze beschikkingen te vernietigen, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) verweer voerde en bekrachtiging van de beschikkingen vroeg.

Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en stabiliteit van de opvoedingssituatie van de moeder, die kampt met persoonlijke problematiek en onvoldoende beschikbaar is voor [de minderjarige]. De moeder heeft eerder niet meegewerkt aan een veiligheidsplan en is negatief ontslagen uit een opname vanwege een positieve urinecontrole op amfetamine. De GI heeft aangegeven dat de moeder onbereikbaar is en dat er zorgen zijn over haar psychische gesteldheid.

Het hof heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onderschreven en besloten dat het in het belang van [de minderjarige] is dat haar verblijf in het pleeggezin wordt voortgezet. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de GI gedeeltelijk het gezag over [de minderjarige] uitoefent, specifiek met betrekking tot oogheelkundige behandelingen. De beslissing van het hof is in lijn met de bescherming van de ontwikkeling en het welzijn van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.266.849/01 en 200.266.850/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/127455 / JE RK 19-360, C/19/127244 / JE RK 19-315, C/19/127351 / JE RK 19-334 en C/19/127355 / JE RK 19-335)
beschikking van 19 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Woensel te Breda,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Assen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 oktober 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van mr. Van Woensel van 31 oktober 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2019 plaatsgevonden.
Namens de moeder is mr. Van Woensel verschenen en namens de GI zijn mevrouw
[B] en mevrouw [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2018 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De moeder is vanaf de geboorte van [de minderjarige] met haar opgenomen geweest in vrouwenopvang [D] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 13 juli 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
[de minderjarige] is toen in een crisispleeggezin geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 8 augustus 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 10 november 2018. De maatregel van ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
3.4
Op 31 augustus 2018 wordt [de minderjarige] weer bij haar moeder geplaatst in het [E] in [F] ( [G] ).
3.5
Bij beschikking van 11 oktober 2018 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 10 november 2018.
[de minderjarige] is toen opnieuw in een pleeggezin geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 10 december 2018.
3.6
Op 3 december 2018 is [de minderjarige] bij moeder thuisgeplaatst.
3.7
Op 18 april 2019 heeft de GI moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat moeder onvoldoende wil meewerken aan het maken van een veiligheidsplan omtrent de reis en het verblijf in Amerika. Als consequentie wordt het niet verlenen van toestemming voor uitreizen naar Amerika in het vooruitzicht gesteld.
3.8
De moeder is op 22 april 2019 met [de minderjarige] naar Amerika gegaan waar [de minderjarige] aan één oog is geopereerd.
3.9
Bij beschikking van 24 juni 2019 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken en is het verzoek voor het overige aangehouden. [de minderjarige] woont sindsdien in een pleeggezin.
3.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 4 juli 2019 (zaaknummer 200.266.850/01) heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 4 juli 2020 en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 4 juli 2020.
3.11
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 4 juli 2019 (zaaknummer 200.266.849/01) heeft de kinderrechter de GI met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling belast, met ingang van 4 juli 2019 tot 4 juli 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
4 juli 2019. Deze grief ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling, de verleende machtiging tot uithuisplaatsing en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI.
De moeder verzoekt het hof om, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen waarvan beroep te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling,
de machtiging tot uithuisplaatsing tot 4 juli 2020, de spoedmachtiging uithuisplaatsing en
de gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing (200.266.850/01)
5.1
Volgens het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige telkens verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Volgens artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Het hof onderschrijft het oordeel van de kinderrechter dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aanwezig zijn en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
5.4
Uit recente stukken en tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van het hof blijkt onveranderd van grote zorgen over de veiligheid en stabiliteit van de opvoedingssituatie van de moeder en haar persoonlijke problematiek en beschikbaarheid voor [de minderjarige] .
Uit de aanvullende tijdlijn van de GI van 18 oktober 2019 komt naar voren dat de samenwerking met de GI nog steeds moeizaam verloopt en dat er in juli 2019 nog een zorgmelding huiselijk geweld (tussen de moeder en de biologische vader van [de minderjarige] ) is gedaan door [H] . De intakegesprekken bij [I] die in juli en augustus 2019 hebben plaatsgevonden, hebben niet tot een opname geleid omdat met moeder niet over de veiligheid gesproken kon worden.
Op 5 september 2019 heeft er een derde intakegesprek bij [I] plaatsgevonden waarna alsnog is besloten dat de moeder kon komen voor een samenwerkingsopname.
De moeder is eind september 2019 negatief ontslagen uit [I] vanwege een positieve urinecontrole op amfetamine. Uit de evaluatie van de opname komt naar voren dat de samenwerking wisselend verliep, het dag- en nachtritme van moeder omgedraaid leek te zijn en dat zij geen doelen heeft gesteld omdat ze te moe was. [I] heeft aangegeven dat de moeder voor een nieuwe opname huisvesting moet hebben, zes weken lang geen positieve urinecontroles mag hebben en dat haar financiën helder moeten zijn. Als de moeder aan
die voorwaarden voldoet zou zij opnieuw voor een samenwerkingsopname kunnen komen.
Een opname bij [I] of een eerdere terugplaatsing bij moeder lijkt op dit moment nog niet aan de orde, nu de moeder, zoals de GI ter zitting naar voren heeft gebracht, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en er tijdens een recente urinecontrole hernieuwd sprake was van een lichte aanwezigheid van amfetamine. Daar komt bij dat de zorgen over de psychische gesteldheid van moeder in de afgelopen periode (opnieuw) fors zijn toegenomen. De moeder is telefonisch onbereikbaar en is tweemaal (onaangekondigd) bij de pleegouders aan de deur geweest waarbij het leek alsof ze onder invloed was. De GI heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de moeder eerder op de zittingsdag omgang heeft gehad met [de minderjarige] en dat zij haar daarna niet wilde meegeven aan de pleegmoeder. De politie moest hiervoor worden ingeschakeld. De moeder is hierop naar het huis van de pleegouders gegaan, waar ook weer de inzet van de politie nodig was. De moeder is volgens de GI erg in de war en heeft aangegeven dat zij denkt dat [de minderjarige] haar dochter niet is.
5.5
Op grond van het voorgaande, kan worden vastgesteld dat de door de kinderrechter geformuleerde bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds actueel zijn en dat de moeder op dit moment niet in staat kan worden geacht om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging in voldoende mate is gewaarborgd. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige] dat haar verblijf in het pleeggezin, waar zij zich in een stabiele en veilige omgeving bevindt, wordt voortgezet.
Gedeeltelijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige] door de GI (200.266.849/01)
5.6
Op grond van artikel 1:265e, eerste lid sub b BW kan de kinderrechter bij verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling die het toezicht uitoefent, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit onder meer doen met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen daarover. Een dergelijk verzoek kan op grond van het vijfde lid van dat artikel worden ingediend door de GI.
5.7
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de ondertoezichtstelling en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over.
Nu de medische problematiek van [de minderjarige] alleen haar ogen betreft, ziet het hof wel aanleiding om de medische behandeling waarvoor door de GI toestemming kan worden verleend te beperken tot oogheelkundige behandelingen. In aanvulling op de motivering van de kinderrechter overweegt het hof als volgt.
5.8
Met de toegenomen zorgen over de persoonlijke situatie van de moeder, zoals
hiervoor onder 5.4 omschreven, zijn ook de zorgen over haar beschikbaarheid voor [de minderjarige] groter geworden. Des te meer is van belang dat de GI zelfstandig kan optreden bij medische (oogheelkundige) behandelingen van [de minderjarige] en hiervoor niet telkens toestemming aan de moeder hoeft te vragen. Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat de zij de juiste medische zorg en medicatie ontvangt wanneer dat nodig is. Afhankelijkheid van de beschikbaarheid en de medewerking van de moeder levert een te groot risico op voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , in het bijzonder voor haar lichamelijk welzijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.266.850/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2019;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met nummer 200.266.849/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2019, met dien verstande dat de medische behandeling waarvoor door de GI toestemming kan worden gegeven zich beperkt tot oogheelkundige behandelingen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.G. Idsardi en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 19 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.