ECLI:NL:GHARL:2019:11043

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
200.239.314/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangs- en informatieregeling tussen minderjarige en vader met nadruk op statusvoorlichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 een beschikking gegeven in hoger beroep inzake de omgangs- en informatieregeling tussen een minderjarige en haar vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een geheim adres en is bijgestaan door haar advocaat, mr. J.S. Bauer. De vader, verweerder in hoger beroep, woont te [A] en heeft mr. H.L. Thiescheffer als advocaat. De gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid is als belanghebbende aangemerkt. De zaak betreft een vervolg op eerdere beschikkingen, waarbij het hof eerder een voorlopige informatieregeling had vastgesteld en de raad voor de kinderbescherming had verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van omgang.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad heeft in zijn rapport van 12 augustus 2019 geadviseerd dat omgang met de niet-verzorgende ouder in het belang van kinderen is, maar dat er belemmeringen zijn voor omgang. De vrouw heeft aangegeven dat zij niet in staat is om statusvoorlichting te geven en dat dit veel stress en angst bij haar oproept. De man heeft echter verklaard dat hij de minderjarige heeft erkend en recht heeft op omgang.

Het hof heeft besloten dat er binnen een half jaar toegewerkt moet worden naar een omgangsregeling, waarbij de GI de regie voert. De vrouw moet ervoor zorgen dat de man vier keer per jaar informatie ontvangt over de ontwikkeling en gezondheid van de minderjarige, inclusief recente foto's. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.314/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/148801 / FA RK 16-735)
beschikking van 17 december 2019
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat: mr. J.S. Bauer te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man of de vader,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden.
Met ingang van 30 augustus 2019 is als belanghebbende aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 3 januari 2019 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 20 maart 2019;
- een brief van de raad van 9 juli 2019;
- de beschikking van de Hoge Raad van 12 juli 2019;
- een brief van de raad van 12 augustus 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 21 augustus 2019;
- een journaalbericht van mr. Bauer van 26 augustus 2019.
1.3
Op 9 december 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is mevrouw [B] verschenen. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, de heer [C] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 3 januari 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof:
- de bestreden beschikking van 21 februari 2018 bekrachtigd voor zover het de vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014, betreft;
- de bestreden beschikking van 21 februari 2018 vernietigd voor zover daarbij de verzoeken van de man tot het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende heeft het hof:
- een voorlopige informatieregeling bepaald in die zin dat de vrouw, zo nodig door tussenkomst van derden, de man éénmaal per zes maanden - te beginnen met maart 2019 - schriftelijk (ten minste op half A4 formaat) informeert over de ontwikkeling en gezondheid van [de minderjarige] , onder bijvoeging van recente foto’s;
- de raad verzocht een nader onderzoek in te (doen) stellen naar de mogelijkheden van omgang tussen [de minderjarige] en haar vader en het hof te adviseren over het traject dat daarvoor moet worden ingezet en/of zo mogelijk de ouders te (laten) verwijzen naar een (gespecialiseerde) organisatie teneinde een (voorlopige) omgangsregeling op te starten en (intensief) te begeleiden. Daarnaast heeft het hof de raad verzocht te adviseren over de door de man verzochte informatieregeling, meer in het bijzonder de aard en de frequentie van deze regeling. Het hof heeft de raad verzocht uiterlijk op 3 april 2019 daaromtrent te rapporteren;
- bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
- de beschikking voor zover het betreft de voorlopige informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3
De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen voornoemde beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 12 juli 2019 het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
2.4
De raad heeft het door het hof verzochte onderzoek verricht. De raad heeft ambtshalve besloten het onderzoek uit te breiden en een onderzoek te verrichten naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Bij rapport van 12 augustus 2019 heeft de raad gerapporteerd en geadviseerd. De raad heeft de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van een jaar.
2.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 augustus 2019 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van diezelfde datum voor de periode van één jaar, derhalve tot 30 augustus 2020. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.6
Met betrekking tot de vragen of omgang tussen [de minderjarige] en haar vader en of een informatieregeling in het belang van [de minderjarige] is, heeft de raad in zijn rapport van 12 augustus 2019 - samengevat - het volgende aangegeven en geadviseerd.
Met betrekking tot omgang is het uitgangspunt van de raad dat omgang met de
niet-verzorgende ouder in het belang van kinderen is. De raad heeft in dit geval echter geconcludeerd dat de belemmeringen voor omgang die de raad in zijn eerdere rapport van 8 november 2017 had geconstateerd, onveranderd aanwezig zijn. Zo weet [de minderjarige] nog altijd niet wie haar vader is. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man vanwege de voorgeschiedenis. Hierdoor ervaart de vrouw nog altijd veel weerstand om statusvoorlichting te geven en om mee te werken aan omgang tussen [de minderjarige] en haar vader. Doordat de vrouw nog geen statusvoorlichting heeft gegeven en [de minderjarige] dus niet weet wie haar vader is, kan er volgens de raad op dit moment geen omgangsregeling worden gestart.
De raad acht het belangrijk dat in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt wordt aan statusvoorlichting en dat vanuit daar een omgangsregeling opgebouwd wordt. Omdat de opbouw en snelheid op dit moment niet is vast te stellen, adviseert de raad het hof te bepalen dat de omgang tussen [de minderjarige] en de man opgebouwd moet worden waarbij de omgangsregeling nader door de GI ingevuld dient te worden.
Verder acht de raad een informatieregeling in het belang van [de minderjarige] . De vader heeft zich de afgelopen vier jaar geen beeld kunnen vormen van zijn dochter [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat de vader haar leert kennen door foto's van haar te zien en te weten hoe zij het op school doet. Op deze manier kan gestart worden met het leggen van een basis voor het opbouwen van een band. Daarom adviseert de raad het hof een informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw de man vier keer per jaar via e-mail of post informeert over [de minderjarige] , waarbij de gezinsvoogd de vrouw hierin kan begeleiden of als neutraal persoon kan fungeren mocht dit nodig zijn.
2.7
De vrouw stemt niet in met het advies van de raad. Zij heeft aangevoerd dat zij statusvoorlichting en omgang tussen [de minderjarige] en haar vader niet aankan. Het roept dusdanig veel stress en angst op, dat zij naar eigen zeggen volledig blokkeert.
Verder stelt de vrouw dat de man na de beschikking van het hof van 3 januari 2019 [de minderjarige] kennelijk nog niet heeft erkend nu in het gezagsregister niets hierover wordt vermeld. De vrouw blijft daarom bij haar eerder ingenomen standpunt dat er geen sprake is van 'family life' tussen [de minderjarige] en de man en dat reeds op grond daarvan de verzoeken van de man tot het vaststellen van een omgangs- en informatieregeling moeten worden afgewezen.
2.8
De man is akkoord met het advies van de raad. Met betrekking tot de erkenning heeft hij ter zitting verklaard dat hij [de minderjarige] na het raadsonderzoek heeft erkend.
2.9
Uit de door het hof ambtshalve geraadpleegde Basisregistratie Personen blijkt dat de man als ouder van [de minderjarige] wordt vermeld. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man, zoals hij ook heeft verklaard, [de minderjarige] heeft erkend. De man heeft als juridische vader van [de minderjarige] recht op omgang met haar. Gelet hierop gaat het hof voorbij aan de stellingen van de vrouw dat de erkenning (nog) niet blijkt uit het gezagsregister en dat de man als niet-juridische ouder geen recht heeft op omgang omdat er geen sprake zou zijn van 'family life' tussen de man en [de minderjarige] .
2.1
Het hof ziet, gelet op het verhandelde ter zitting en de inhoud van het dossier, waaronder de inhoud van het raadsrapport, geen reden om van de adviezen van de raad met betrekking tot de omgangs- en informatieregeling af te wijken. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat zij tijd en ruimte nodig heeft om haar trauma's te verwerken, merkt het hof op dat de rechtbank bij de bestreden beschikking haar die tijd en ruimte heeft gegeven. De vrouw heeft op de zitting van 26 januari 2018 bij de rechtbank aangegeven nog minimaal een jaar nodig te hebben om aan zichzelf te werken. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat zij deze tijd - inmiddels bijna 2 jaren - ook daadwerkelijk hiervoor heeft benut. Bovendien dient in het belang van [de minderjarige] niet het tempo van de vrouw maar het tempo van [de minderjarige] gevolgd te worden. Het hof acht het niet in het belang van de inmiddels 5-jarige [de minderjarige] dat langer wordt gewacht met het geven van statusvoorlichting, het toewerken naar een omgangsregeling en het verstrekken van informatie aan de man over [de minderjarige] .
Het hof zal dan ook beslissen conform voornoemde adviezen van de raad. Het hof acht het daarbij aangewezen dat binnen maximaal een half jaar wordt toegewerkt naar omgang tussen [de minderjarige] en haar vader, in die zin dat in dat half jaar de statusvoorlichting plaatsvindt en dat binnen deze zelfde periode een eerste contact - al dan niet onder begeleiding van de GI - tot stand komt tussen de man en [de minderjarige] . Daarna kan - onder regie van de GI en in het tempo van [de minderjarige] - naar de door de man in deze procedure verzochte omgangsregeling van een keer per veertien dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur toegewerkt worden. Met betrekking tot de informatieregeling zal het hof het advies van de raad in die zin concretiseren dat de vrouw ervoor moet zorgen dat de man vier keer per jaar, dus om de drie maanden, - de eerste keer uiterlijk voor 1 februari 2020 - schriftelijk informatie krijgt over [de minderjarige] , waarbij het hof het aan de vrouw overlaat op welke wijze, al dan niet door tussenkomst van de gezinsvoogd of een derde, zij deze informatie aan de man verstrekt. Het hof zal daarbij tevens bepalen dat de vrouw ten minste twee maal per jaar een recente foto van [de minderjarige] bijvoegt, in elk geval te beginnen bij de uiterlijk voor 1 februari 2020 toe te sturen informatie. Dat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking waarbij [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI, doet niet af aan het feit dat die beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Er is dus sprake van een lopende ondertoezichtstelling, in welk kader de vrouw gehouden is de adviezen en eventuele aanwijzingen van de door de GI aangestelde jeugdbeschermer uit te voeren.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
stelt een omgangsregeling vast waarbij onder regie van de GI binnen een half jaar toegewerkt wordt naar statusvoorlichting en omgang tussen [de minderjarige] en de man en waarbij de nadere invulling door de GI bepaald zal worden, met dien verstande dat toegewerkt dient te worden naar een omgangsregeling van een keer per veertien dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
stelt de volgende informatieregeling vast: de vrouw moet ervoor zorgen dat de man vier keer per jaar, dus om de drie maanden, - de eerste keer uiterlijk voor 1 februari 2020 - schriftelijk (ten minste op half A4 formaat) informatie krijgt over de ontwikkeling (waaronder de lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling, school, sport, sociale contacten) en gezondheid van [de minderjarige] , waarbij zij ten minste tweemaal per jaar, de eerste keer bij de uiterlijk voor 1 februari 2020 toe te sturen informatie, een goed gelijkende foto van [de minderjarige] voegt, waarbij het hof het aan de vrouw overlaat op welke wijze, al dan niet door tussenkomst van de gezinsvoogd of een derde, zij deze informatie aan de man verstrekt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 17 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.