ECLI:NL:GHARL:2019:11041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
21-004500-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelict met dodelijk slachtoffer onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij een verkeersongeval op 27 december 2016 waarbij een ander, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. Het Openbaar Ministerie stelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, samen met een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid.

Het hof heeft het hoger beroep van het Openbaar Ministerie gegrond verklaard en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte aanzienlijk tekort was geschoten in zijn zorgplicht als weggebruiker en dat hij met een te hoge snelheid had gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De omstandigheden ter plaatse, waaronder bergingswerkzaamheden, vereisten dat de verdachte zijn snelheid had moeten aanpassen. Het hof concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot het fatale ongeval.

De uitspraak benadrukt de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer. Het hof hanteerde de oriëntatiepunten voor strafoplegging en kwam tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004500-18
Uitspraak d.d.: 23 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 augustus 2018 met parketnummer
18-930172-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 7 augustus 2018 door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en ter zake van de onder 2 tenlastegelegde overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de WVW 1994. Door de rechtbank is bewezenverklaard dat verdachte op 27 december 2016 onder invloed van alcohol een voertuig heeft bestuurd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank heeft verdachte hiervoor een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is door de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, te rijden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A37), (veel) te hoge snelheid en/of een abrupte stuurbeweging te maken en/of (vervolgens) de macht over het stuur te verliezen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A37, terwijl, hij verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, heeft gereden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A7), (veel) te hoge snelheid en/of een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt en/of (vervolgens) de macht over het stuur is verloren door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,87 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunten

Openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend rijden’ wettig en overtuigend bewezen moet worden verklaard. Daartoe is door de advocaat-generaal onder meer naar voren gebracht dat verdachte onvoldoende heeft ingespeeld op het verkeer dat naar de linkerrijstrook ging, door zijn snelheid niet aan te passen en niet af te zien van inhaalmanoeuvres. Daarnaast heeft het gebruik van alcohol bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. De combinatie van onoplettendheid, het niet aanpassen van het weggedrag aan het gedrag van het overige verkeer en het gebruik van alcohol brengen mee dat van een ernstiger verwijt moet worden gesproken dan van ‘aanmerkelijke schuld’, zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard, aldus de advocaat-generaal.
Verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld - kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval. Daartoe is aangevoerd dat er geen causaal verband is vast te stellen tussen het gebruik van alcohol en het ongeval en voorts dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de maximaal toegestane snelheid ter plaatse heeft overschreden. De raadsvrouw stelt dat het ongeval primair is veroorzaakt door een ter plaatse rijdende Volvo. Die Volvo heeft een verkeersfout gemaakt door zonder noodzaak van rijstrook te wisselen en vlak voor verdachte op de linkerrijstrook te gaan rijden. Door te remmen heeft verdachte een aanrijding met de Volvo kunnen voorkomen, maar hij heeft niet kunnen voorkomen dat hij de macht over het stuur verloor, met alle gevolgen van dien.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit stelt de raadsvrouw dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt van de omstandigheid dat zijn voertuig van de weg is geraakt op een wijze die gevaar heeft veroorzaakt. De uitwijkmanoeuvre van verdachte was ingegeven door de noodzaak een ongeval met de Volvo te voorkomen. Omdat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, dient verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Feiten en omstandigheden
Het hof acht bij de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het ongeval de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 27 december 2016, omstreeks 17:24 uur, vond een verkeersongeval plaats op de Rijksweg A37 links ter hoogte van hectometerpaal 3.2. Ter afwikkeling van dit ongeval stonden meerdere voertuigen op de vluchtstrook. Onder meer stond er een voertuig van Rijkswaterstaat met een in werking zijnde 'dynamisch route informatiepaneel' en met oranje zwaailichten. Daarachter stond een politievoertuig schuin op de vluchtstrook met inwerking zijnde alarmlichten en zwaailichten. Ook waren twee bergingsvoertuigen ter plaatse aanwezig. Uit de verklaringen van diverse getuigen blijkt dat de plaats van het incident duidelijk zichtbaar was.
Op 27 december 2016, omstreeks 16:00 uur, heeft verdachte naar eigen zeggen ongeveer een halve liter (zwaar) bier gedronken en omstreeks 17:30 uur is verdachte in de auto gestapt om zijn vrouw en stiefdochter op te halen. Volgens verdachte reed hij op de A37 ongeveer 130 kilometer per uur. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de gewoonte heeft om bij Hoogeveen-Oost (de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden) op de linkerrijstrook te gaan rijden, omdat daar veel auto's in moeten voegen.
Getuige [getuige] reed op 27 december 2016 op de A37 toen hij in de verte waarschuwingslichten zag. Omdat hij niet goed kon zien of het op de vluchtstrook was of dat de rechterrijstrook was afgesloten, verminderde hij zijn snelheid en zag dat de vóór hem rijdende Volvo richting aangaf naar links. Getuige [getuige] was ook voornemens om naar de linkerrijstrook te gaan, maar op dat moment zag hij in zijn linkerbuitenspiegel een voertuig enorm hard aan komen rijden over de linkerrijstrook. Gelijk hierna werd hij met hoge snelheid ingehaald door een donkere Skoda (naar later bleek was dit de auto die verdachte bestuurde). Een aanrijding tussen de Volvo en de Skoda leek hem onafwendbaar. Hij zag dat de (bestuurder van) de Skoda remde en probeerde uit te wijken. Hierna raakte de Skoda uit balans en werd schuin op twee wielen naar rechts gekatapulteerd. De Skoda sloeg een aantal malen over de kop en kwam uiteindelijk in de rechterberm terecht, daar waar de hulpverleningsdiensten waren en mensen op de vluchtstrook stonden.
[slachtoffer] stond op de vluchtstrook en werd door het voertuig van verdachte geraakt. [slachtoffer] is hierbij zodanig gewond geraakt dat hij ter plaatse is overleden.
Op 27 december 2016 om 20.05 uur heeft een arts bij verdachte bloed afgenomen. Uit onderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van het bloed van verdachte 0,87 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken bijlage bij dit arrest zullen worden opgenomen, concludeert het hof dat verdachte – gelet op de omstandigheden ter plaatse – met een te hoge snelheid heeft gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Door de waarschuwingslichten en het dynamisch route informatiepaneel was voor de weggebruikers duidelijk zichtbaar gemaakt dat sprake was van een bijzondere situatie. Verdachte had die lichten kunnen en moeten opmerken. Van verdachte mocht dan ook worden verwacht dat hij zou anticiperen op de bijzondere situatie ter plaatse. Hij had zijn snelheid moeten verminderen, zoals het overige verkeer deed, en rekening moeten houden met het mogelijke verkeersgedrag van zijn medeweggebruikers. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw van verdachte heeft gesteld, moest verdachte er rekening mee houden dat medeweggebruikers zich zouden verplaatsen naar de linkerrijstrook op het moment dat zij een bijzondere situatie op de vluchtstrook waarnemen. Dit is een geenszins ongebruikelijke reactie van weggebruikers, die daarmee trachten bij te dragen aan een verkeersveilige situatie. Verdachte heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Door zijn snelheid niet aan te passen aan de omstandigheden en aldus geen rekening te houden met de redelijkerwijs te verwachten verplaatsing van medeweggebruikers naar de linkerrijstrook, heeft hij zichzelf in de situatie gebracht dat hij het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] het leven heeft gelaten, niet kon voorkomen. Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, acht het hof schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 bewezen. Weliswaar volgt het hof de advocaat-generaal niet in zijn betoog voor zover deze stelt dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, maar wel concludeert het hof dat verdachte aanzienlijk is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als weggebruiker en acht daarom bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 27 december 2016 bij Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, te rijden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A37), te hoge snelheid en vervolgens de macht over het stuur te verliezen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
2.
hij op 27 december 2016 bij Hoogeveen als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,87 milligram per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,87 milligram).

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 27 december 2016 als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan het verkeer deelgenomen. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en heeft niet geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse. Doordat er op de vluchtstrook bergingswerkzaamheden plaatsvonden, mocht van verdachte worden verwacht dat hij zijn snelheid zou aanpassen. Verdachte heeft dit nagelaten en is - nadat hij moest remmen voor een Volvo - de macht over het stuur verloren. [slachtoffer] , die aan de kant van de weg stond, is geraakt door het voertuig van verdachte en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij die dag met alcohol op is gaan rijden. Het is algemeen bekend dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van alcohol negatief wordt beïnvloed.
Verdachtes verkeersgedrag heeft diepe sporen nagelaten bij de nabestaanden van [slachtoffer] . Met het overlijden van [slachtoffer] is aan de nabestaanden een groot en onherstelbaar leed berokkend. Het grote verdriet is door mevrouw [naam vrouw] ter zitting van het hof indringend verwoord.
De rechtspraak hanteert oriëntatiepunten voor het bepalen van de hoogte en de aard van de straf voor dit soort strafbare feiten. Deze oriëntatiepunten houden met betrekking tot de hoogte van de strafmaat onder andere rekening met de gevolgen van het ongeval, maar ook met eventuele strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van alcohol door een verdachte en de mate van schuld.
De hiervoor genoemde oriëntatiepunten voorzien in geval van overtreding van artikel 6 WVW 1994 - bij een alcoholpercentage, zoals bij de verdachte is geconstateerd, en waarbij de dood van een ander is te wijten aan de aanmerkelijke schuld van verdachte - in een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren als uitgangspunt. Die oriëntatiepunten gelden voor een first offender, zoals verdachte is. Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 november 2019 blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
Gezien de ernst van het feit is het hof van oordeel dat verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden veroordeeld en dat hem een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid moet worden opgelegd, een en ander overeenkomstig de oriëntatiepunten. Het hof zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Samplonius, griffier,
en op 23 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.