Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z] (Zwitserland)(hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Vaststaande feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Artikel 3
Kamerstukken II 2010/11, 32 536, nr. 3) is over artikel 16 onder meer het volgende opgemerkt:
Zwitsersevennootschap, die belast zijn met het toezicht, mogen worden belast in Zwitserland, ongeacht de woonplaats van deze leden en ongeacht waar zij hun werkzaamheden verrichten. Artikel 15 is daarentegen van toepassing op het salaris van de niet-statutaire directieleden van een Zwitserse vennootschap, die belast zijn met de dagelijkse leiding. Onder omstandigheden zal derhalve Nederland dat salaris, als er sprake is van in Nederland verrichte arbeid, mogen belasten op grond van artikel 15 (het directielid woont en werkt in Nederland of woont in Zwitserland en werkt meer dan 183 dagen in Nederland). Als een directielid van een Zwitserse vennootschap ook lid van de raad van bestuur zou zijn, is op zijn salaris als directielid artikel 15 van toepassing en op zijn vergoedingen als lid van de raad van bestuur artikel 16.
Nederlandsevennootschap voor de ene helft ter belastingheffing toekomt aan Zwitserland en voor de andere helft aan Nederland. Deze verdeling geldt echter alleen voor zover de bestuursleden van de Nederlandse vennootschap in Zwitserland wonen. Alle overige vergoedingen in deze situatie mogen in Nederland worden belast. Woont het bestuurslid in Nederland, dan zijn alle vergoedingen, dus met inbegrip van het salaris, belastbaar in Nederland.”
in Zwitserland wonende bestuurdersvan in Nederland gevestigde lichamen de regeling in kwestie in dat (alleen) het salaris van deze bestuurders niet volledig in Nederland mag worden belast, maar voor de ene helft ter belastingheffing toekomt aan Zwitserland en voor de andere helft aan Nederland. Alle overige vergoedingen die zij als bestuurder ontvangen (tantièmes, presentiegelden enz.), mogen in deze situatie wel volledig in Nederland worden belast en worden dus niet gesplitst in twee helften.
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
24 december 2019in het openbaar uitgesproken.