ECLI:NL:GHARL:2019:11012

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
21-003110-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor moord met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor moord. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van [slachtoffer] op 5 oktober 2017 in Deventer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict tussen zijn familie en het slachtoffer, met een mes op het slachtoffer is ingestoken, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer door meerdere steekwonden. De verdachte had voorafgaand aan de daad nagedacht over zijn intenties en had de gelegenheid om zich te beraden, wat het hof als bewijs voor voorbedachte rade beschouwde. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden en verklaringen van getuigen wezen op een weloverwogen plan van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 20 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de daad schade hadden geleden. Het hof benadrukte de ernst van de daad en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de straf in overeenstemming moest zijn met de aard van het misdrijf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003110-18
Uitspraak d.d.: 20 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 29 mei 2018 met parketnummer 08-910062-17 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2017 te Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een hockeystick, althans met een voorwerp, op/tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het (boven)lichaam gestoken of gestoten en/of gesneden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bewezen dient te worden verklaard dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van voorbedachte raad en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van de (impliciet primair) ten laste gelegde moord. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft het verwijt van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep - in het bijzonder de verklaring van verdachte - vast dat verdachte op 5 oktober 2017, kort na middernacht, in Deventer, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een mes in zijn hals en in zijn lichaam te snijden en te steken.
De vraag die het hof dient te beantwoorden, is of verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Voorbedachte rade?
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat er problemen waren tussen verdachtes familie en [slachtoffer] .
De oorzaak van deze problemen was een conflict tussen [slachtoffer] en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de neef van verdachte, over een wiethok van [slachtoffer] dat door [getuige 1] zou zijn verraden. [getuige 1] is een zoon van de zus van verdachte, [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en haar ex-man [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ).
Om [getuige 1] terug te pakken, is [slachtoffer] - zoals blijkt uit diens verklaring tegenover [getuige 4] op 1 oktober 2017 - een relatie met [getuige 4] , de zus van [getuige 1] en het nichtje van verdachte, begonnen.
Verdachte heeft enkele dagen voor het incident aan zijn zwager [getuige 2] gevraagd
waarom hij [slachtoffer] niet in elkaar had geslagen. Verdachte zei toen dat als hij [slachtoffer] zou pakken, dat hij hem zou hakken (zoals het Turkse werkwoord eerst is vertaald). Later heeft [getuige 2] verklaard dat het Turkse werkwoord onjuist was vertaald en dat verdachte had gezegd dat hij [slachtoffer] zou snijden.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode vanaf 1 oktober 2017 [getuige 4] is gaan beschermen. Zo heeft verdachte verklaard dat hij [getuige 4] naar haar werk bracht en haar daar ook weer ophaalde, dat hij gesprekken met haar voerde in het huis van zijn zus en dat hij de telefoon van [getuige 4] onder zich heeft genomen.
[getuige 4] heeft bevestigd dat verdachte haar telefoon had afgepakt. Ze moest ook de code van haar telefoon aan hem geven. Verdachte had haar gezegd dat [slachtoffer] geen goede persoon was en dat ze bij hem uit de buurt moest blijven.
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon de hele tijd bij zich droeg.
Op 2 oktober 2017 heeft [getuige 1] de volgende appberichten naar [getuige 6] , een vriendin van [getuige 4] , gestuurd:
- Maar let maar op die heeft geen leven meer nu me oom het in handen heeft
[getuige 6] appt vervolgens terug:
- Wie moet er gaan vastzitten, bedoel je je zelf
[getuige 1] appt vervolgens terug:
- Ik of me oom of me vader
- Maar ja laat zitten over de app xx
Het hof leidt uit het vorenstaande - een en ander in onderlinge samenhang bezien - af dat verdachte zich actief en intensief bemoeide met het conflict tussen zijn familieleden en [slachtoffer] . Verdachte heeft dat ook bevestigd door te zeggen dat hij dit deed, omdat hij zijn zus zag ‘smelten’.
Mevrouw [getuige 5] , verdachtes huisgenote, heeft over verdachtes gedrag na 1 oktober 2017 verklaard, dat zij wist dat verdachte die week had rondgereden om die jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) te zoeken.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte op 3 oktober 2017 met de telefoon van [getuige 4] contact heeft gehad met [slachtoffer] . Over en weer werden telefonisch verwijten gemaakt, gedreigd en gescholden.
[getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op 4 oktober 2017, ’s avonds laat, bij haar thuis kwam, samen met [medeverdachte] . Tegen 00.00 uur kwam ook [getuige 2] naar haar woning. [getuige 2] kwam anders nooit op die tijd naar haar toe. [getuige 2] zei dat die jongen daar stond.
[getuige 4] heeft daar het volgende over verklaard. Ze hoorde haar vader zeggen dat die jongen op de hoek stond te wachten. Nadat haar vader zei dat die jongen daar stond, zag [getuige 4] via haar slaapkamerraam, aan de voorkant van het huis, dat verdachte, [medeverdachte] en haar vader het huis uit liepen en weg gingen. [getuige 4] zag dat haar vader rennend naar links liep naar de hoek waar [slachtoffer] en zij normaal gesproken elkaar ontmoeten.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] - nadat zij buiten naar hem toe liepen - vervolgens hard weg reed. Dit wordt door getuigen bevestigd.
Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens in verdachtes auto gestapt en zijn met hoge snelheid achter [slachtoffer] aan gereden. Bij de stoplichten op de kruising van de Snipperlingsdijk en de Diezestraat heeft verdachte de auto van [slachtoffer] afgesneden.
[medeverdachte] is daarna uit de auto gestapt en in de richting van de auto van [slachtoffer] gerend. Maar [slachtoffer] is hard achteruit gereden en is vervolgens verder gereden. Verdachte is daarna opnieuw achter hem aan gereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij een scherp mes in het zijvakje van zijn portier had liggen en dat hij net voordat hij stopte bij de woning van [slachtoffer] , dat mes in zijn jaszak heeft gestopt.
Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij het mes normaliter in de kofferbak had liggen, omdat het - naar hij heeft gezegd - volgens hem verboden is het mes op zodanige wijze te vervoeren dat het direct voor handen is.
Uit de camerabeelden die zijn gemaakt vanaf de Zaanstraat is het volgende te zien.
[slachtoffer] komt de hoek om rijden en zet zijn auto in de Zaanstraat voor de deur van zijn appartementencomplex. Hij stapt de auto uit met een hockeystick in zijn handen, laat het portier open en hij loopt met versnelde pas naar de deur van het appartementencomplex. Vervolgens komt verdachte met zeer hoge snelheid de hoek om rijden. Hij rijdt in een rechte lijn het trottoir op in de richting van [slachtoffer] .
[slachtoffer] rent richting het appartementencomplex en probeert de op hem af- en ook inrijdende auto van verdachte te ontwijken. [slachtoffer] lijkt te worden geraakt door de auto en komt ten val. De auto van verdachte is tot stilstand gekomen tegen de muur en de plantenbak van het appartementencomplex. [slachtoffer] staat dan weer op.
Te zien is dat hij klem staat tussen de muur van het gebouw en de auto van verdachte.
Verdachte opent het bestuurdersportier van zijn auto en [slachtoffer] slaat hem een paar keer met de vuist. Er ontstaat een worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij zij beiden op het trottoir belanden.
Verdachte verklaart ter terechtzitting van het hof dat hij daarna de hockeystick van [slachtoffer] heeft afgepakt en die op de grond gooide. [medeverdachte] , die inmiddels ook was uitgestapt, heeft vervolgens de hockeystick gepakt en heeft [slachtoffer] met die hockeystick geslagen.
Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] zich dan van verdachte afwendt en zich omkeert in de richting van [medeverdachte] .
Vervolgens heeft verdachte het mes gepakt dat hij in zijn jas bij zich had gedaan.
Op de beelden is te zien dat hij daarna achter [slachtoffer] aan loopt.
Gebleken is dat hij daarna op [slachtoffer] insteekt en in de hals van [slachtoffer] snijdt.
Uit de verklaringen van getuigen die vanaf het balkon zien wat er gebeurt, volgt dat verdachte op [slachtoffer] insteekt als deze nog staat. Als [slachtoffer] ineen zakt, knielt verdachte bij hem neer en steekt verder op hem in. Verdachte snijdt als laatste in de hals van [slachtoffer] .
Op het moment dat [slachtoffer] niet meer beweegt, stappen [medeverdachte] en verdachte in de auto en rijden ze weg.
[medeverdachte] heeft in een opgenomen gesprek tijdens het bezoekuur in de PI gezegd dat hij dacht dat verdachte het hoofd van [slachtoffer] eraf zou snijden.
Uit de sectie blijkt dat [slachtoffer] 20 keer is gestoken. Links in de hals zitten steekletsels van minimaal zeven centimeter diep, rechts in de hals zitten twee snijletsels en drie snijletsels van tussen de zeven en negen centimeter diep. Verder zitten er steek- en snijletsels in de rug, buik en armen van [slachtoffer] .
In een in de PI opgenomen gesprek praat verdachte met [getuige 3] en [getuige 1] over de belastende verklaring die [getuige 2] heeft afgelegd. Verdachte heeft in dat gesprek gezegd dat [getuige 2] het heeft verpest door te zeggen dat verdachte zijn kop ging afsnijden. Ook heeft verdachte in dat gesprek gezegd dat hij die jongen heeft gehakt en geslacht.
Een aantal dagen later is weer een gesprek in de PI opgenomen tussen [getuige 3] , [getuige 1] en verdachte. Zij spreken wederom over [getuige 2] en diens afgelegde verklaring. Dat uitgewerkte gesprek luidt als volgt:
Verdachte: Maar wat thuis besproken is. Snap je? Dat heeft ‘ie ook genoemd.
[getuige 1] : JA dat wel.
[getuige 1] : Ja, mama en ik waren wel echt euh dinges …op hem.
Verdachte: Ja. En dat geeft ook aan dat het voor mij voorbedachte rade is. DU zo iets al van te voren bedenken, en later handelen. Snap je?
[getuige 1] : Ja.
Verdachte: Dat is het ergste wat er tussen stond.
Tegenover al deze aanwijzingen dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven en dus dat hij met voorbedachte raad [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, staan de verklaringen van verdachte zelf.
Verdachte heeft over zowel de dagen vóór het incident als na het incident zelf wisselend verklaard. Zijn laatste verklaring ter terechtzitting in hoger beroep houdt - zakelijk weergegeven - in dat hij weliswaar boos was op [slachtoffer] , maar dat hij, zowel op de bewuste 5 oktober 2017 als de dagen ervoor, slechts het gesprek met hem wilde aangaan om het conflict tussen [slachtoffer] en [getuige 1] op te lossen.
Hij reed achter [slachtoffer] aan, omdat hij met hem wilde spreken. Tijdens het conflict zelf werd het zwart voor zijn ogen en wist hij niet meer wat hij deed. Hij heeft nooit de intentie gehad om [slachtoffer] te doden hij heeft dit plan ook nooit gehad of hierover met iemand gesproken, aldus verdachte.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat verdachte na het doden van [slachtoffer] emotioneel was, wat tot de conclusie zou moeten leiden dat verdachte niet met voorbedachte raad had gehandeld.
Het hof acht het allereerst onaannemelijk dat verdachte slechts het gesprek met [slachtoffer] aan wilde gaan. De wijze waarop verdachte met de auto het latere slachtoffer [slachtoffer] met hoge snelheid heeft achtervolgd vanaf de woning van zijn zus, hem vervolgens tot stilstand heeft gedwongen door hem met de auto af te snijden, hem wederom heeft achtervolgd toen [slachtoffer] weg kon komen en vervolgens met hoge snelheid op de stoep op hem is ingereden, terwijl hij een scherp mes bij zich had, zijn niet te verenigen met het enkel voeren van een gesprek. Daarbij betrekt het hof ook het tijdstip van het gebeuren.
Verdachte is bij de woning Van [slachtoffer] met volle snelheid op hem ingereden. De camerabeelden geven daarvan een onthutsend beeld en het mag een wonder heten dat dit niet reeds tot ernstige verwondingen aan de zijde van [slachtoffer] heeft geleid.
Ten tweede is de verklaring van verdachte dat het hem zwart voor de ogen werd bij de daarop volgende worsteling, ook niet te rijmen met de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de hockeystick van [slachtoffer] heeft afgepakt en weggegooid.
Met het feit dat [slachtoffer] de hockeystick niet meer in zijn hand(en) had, was de worsteling ten einde, ook omdat [medeverdachte] het slachtoffer vervolgens met die hockeystick ging slaan. Als [slachtoffer] zich vervolgens wendt tot [medeverdachte] staat verdachte op afstand.
Te zien is dat verdachte iets pakt - kennelijk het mes – en kennelijk welbewust op [slachtoffer] en [medeverdachte] af loopt. Uit de eerder aangehaalde verklaringen van de getuigen op het balkon, volgt vervolgens het beeld van afslachting door verdachte van [slachtoffer] .
Uit al het voorgaande een en ander in onderling verband bekeken, leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof gaat ervan uit dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Hij heeft daar ook op diverse momenten de gelegenheid voor gehad.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat verdachte na het incident emotioneel was, is het hof van oordeel dat dat gegeven niet in de weg staat c.q. niet afdoet aan de voorbedachte raad.
Eerwraak?
Tijdens de behandeling van deze zaak op de zittingen van de rechtbank en het hof is aandacht besteed aan de vraag of er in deze sprake is geweest van eerwraak.
Daargelaten dat niet is vast te stellen of daarvan sprake is geweest - immers verdachte heeft dat ontkend en door anderen, onder wie deskundigen, is daarover zowel bevestigend als ontkennend verklaard - acht het hof beantwoording van die vraag niet relevant voor de beantwoording van de vraag of verdachte het hem tenlastegelegde met voorbedachte raad heeft begaan. Die laatste vraag heeft het hof hiervoor al bevestigend beantwoord.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2017, te Deventer, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, in de hals en/of in het (boven)lichaam gestoken en gesneden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft - subsidiair - verzocht om een aantal strafverlagende omstandigheden bij de strafoplegging te betrekken.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] , op straat voor zijn appartementencomplex, op zeer gewelddadige wijze, vermoord. Het kan niet anders worden gezien dan dat verdachte hem - met twintig messteken en -sneden - heeft afgeslacht. Verdachte is vervolgens vertrokken en heeft het slachtoffer hevig bloedend op straat achtergelaten. Diverse mensen zijn getuige geweest van deze vreselijke daad. Het doden van [slachtoffer] gebeurde ook niet in een plotselinge gemoedsopwelling, maar het was de uitvoering van een vooropgezet en vervolgens ook uitgevoerd plan. Verdachte heeft een misdrijf gepleegd, dat in de maatschappij wordt beschouwd als het meest ernstige misdrijf. Dat blijkt ook al uit het feit dat op moord in het Wetboek van Strafrecht de hoogste gevangenisstraf is gesteld.
Door een feit als dit is de rechtsorde ernstig geschokt.
Mede op grond van de slachtofferverklaringen van de moeder, vader, zus en vriendin van [slachtoffer] is duidelijk geworden dat aan de naaste familie onnoemelijk veel en onherstelbaar leed is toegebracht.
Als strafverzwarend neemt het hof in aanmerking dat verdachte slechts zeer ten dele de verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan, waarbij het hof ook betrekt dat gedurende langere tijd - vanaf de datum van het strafbare feit tot aan de terechtzitting bij de rechtbank - heeft volgehouden dat het mes dat hij had gebruikt, van [slachtoffer] afkomstig was en hij het hem afhandig had gemaakt. Hiermee schilderde hij ten onrechte [slachtoffer] af als de agressor, wat extra pijnlijk voor de nabestaanden moet zijn geweest.
Naar de persoon van verdachte is onderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een Pro Justitia rapport, opgemaakt door een GZ-psycholoog. De conclusie van de psycholoog is dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof is - met de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Het hof zal het advies van de deskundige om verdachte het hem ten laste gelegde verminderd toe te rekenen dus niet volgen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep is deze vordering gewijzigd. De gewijzigde vordering bedraagt € 4.384,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.384,84.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.384,84. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kosten restaurant Turkije: € 3.310,15;
- kosten vliegtickets: € 1.049,69;
- extra telefoonkosten: € 25,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Verdachte heeft een voorschot van
€ 2.000,00 betaald. Het hof zal een bedrag van € 2.384,84 (€ 4.384,84 - € 2.000,00) toewijzen.
Voor het overige kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.305,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.985,18. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.705,18. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kosten uitvaart: € 3.900,00;
- reiskosten: € 805,18 (€ 1.085,18 - € 280,00 (van [benadeelde partij 3] ontvangen)).
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige (de gevorderde verblijfkosten, de gederfde inkomsten en de gevorderde immateriële schade) is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep is deze vordering gewijzigd. De gewijzigde vordering bedraagt € 26.254,63. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.815,91.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.773,91. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- kosten vliegtickets: € 458,00 (€ 738,00 - € 280,00)
- reiskosten: € 221,26
- reiskosten bedrijfsarts: 28,60
- extra telefoonkosten: € 66,05
- immateriële schade: € 15.000,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Verdachte heeft een voorschot van
€ 1.500,00 betaald, welk bedrag door het hof in mindering wordt gebracht op de vordering immateriële schade, zodat daarvan € 13.500,00 zal worden toegewezen. Het hof zal een bedrag van totaal € 14.273,91 (€ 15.773,91 - € 1.500,00) toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.384,84 (tweeduizend driehonderdvierentachtig euro en vierentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
172,07 (honderdtweeënzeventig euro en zeven cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.384,84 (tweeduizend driehonderdvierentachtig euro en vierentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.705,18 (vierduizend zevenhonderdvijf euro en achttien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.705,18 (vierduizend zevenhonderdvijf euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 14.273,91 (veertienduizend tweehonderddrieënzeventig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 773,91 (zevenhonderddrieënzeventig euro en eenennegentig cent) materiële schade en
€ 13.500,00 (dertienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
108,16 (honderdacht euro en zestien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 14.273,91 (veertienduizend tweehonderddrieënzeventig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 773,91 (zevenhonderddrieënzeventig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 13.500,00 (dertienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2018.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. K.J.C. Geeve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 20 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.