In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een regresvordering van een bestuurder van een gefailleerde B.V. tegen de erfgenamen van een medebestuurder. De bestuurder, [appellante], heeft een deel van een schuld voldaan waarvoor zij en de overleden medebestuurder, [A], hoofdelijk aansprakelijk waren. De schuld is ontstaan uit naheffingsaanslagen loonheffing die de Belastingdienst heeft opgelegd. De erfgenamen van [A] wonen in Polen, wat de vraag oproept of de Nederlandse rechter bevoegd is om het geschil te behandelen op basis van de Herschikte EEX-verordening.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de EEX-Vo II van toepassing is op dit geschil, omdat het gaat om een vordering tussen twee privaatrechtelijke rechtspersonen. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard, maar het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [appellante] niet onder de uitzondering van fiscale zaken valt. De rechtbank Breda had eerder geoordeeld dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk waren voor de onbetaalde loonheffing, en het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Gelderland voor verdere behandeling, en heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerde] c.s. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een goede rechtsbedeling en de mogelijkheid om vorderingen die onder het materiële toepassingsgebied van de EEX-Vo II vallen, in Nederland te behandelen, ondanks de woonplaats van de verweerders in Polen.