ECLI:NL:GHARL:2019:10845

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
200.203.204 en 200.203.227
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaalde facturen in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van meerdere partijen voor onbetaalde facturen in het kader van een aannemingsovereenkomst. De zaak betreft een geschil tussen een aannemersbedrijf en verschillende partijen, waaronder een stichting en twee besloten vennootschappen, over de betaling van facturen die voortvloeien uit de bouw van een woning. De appellant, een aannemersbedrijf, vorderde betaling van een bedrag van € 278.900,00, vermeerderd met wettelijke rente, van de geïntimeerden, die in eerste aanleg als gedaagden waren opgetreden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de aannemingsovereenkomst had gesloten met VR Bouw, maar dat ook de andere partijen, waaronder de stichting en Vroom Invest, aansprakelijk zijn voor de onbetaalde facturen. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden onvoldoende hadden aangetoond dat zij niet aansprakelijk waren voor de vorderingen van de appellant. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant toegewezen, maar de geïntimeerden hadden in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof heeft de grieven van de appellant gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen tegen de geïntimeerden bevestigd, waarbij het hof ook de proceskostenveroordeling in stand heeft gelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.203.204 en 200.203.227
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 166381)
arrest van 17 december 2019
in de zaak met
zaaknummer 200.203.204van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aannemersbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellant 1] ,
advocaat: mr. L.A. Witsenburg,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.de stichting
[stichting] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerde sub 1] en [stichting] ,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen,
en in de zaak met
zaaknummer 200.203.227van

1.[appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
VR Bouw B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap,
Vroom Invest N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aannemersbedrijf] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
appellante in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellant 1] ,
advocaat: mr. L.A. Witsenburg.

1.Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 mei 2018 hier over. Ingevolge dat arrest is (in beide gevoegde zaken) een comparitie van partijen gehouden op 10 april 2019.
1.2
Bij de comparitie is zijdens [appellant 1] verschenen de heer [appellant 1] , bijgestaan door mrs. Witsenburg voornoemd en W.A.F. Feenstra, die een toelichting hebben gegeven aan de hand van spreekaantekeningen. Zijdens [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] zijn verschenen [appellant 2] en [geïntimeerde sub 1] , bijgestaan door mr. Andriessen voornoemd, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van spreekaantekeningen. [appellant 1] heeft vier op voorhand toegezonden producties (genummerd 48-51) in het geding gebracht.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.4
[appellant 1] heeft in haar hoger beroep tegen [geïntimeerde sub 1] en [stichting] (zaaknummer 200.203.204) geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 29 juni 2016 (hierna: het bestreden vonnis), alsnog - uitvoerbaar bij voorraad – (hoofdelijke) toewijzing van haar vorderingen jegens [geïntimeerde sub 1] en [stichting] , onder hoofdelijke veroordeling van laatstgenoemden in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente daarover. [appellant 1] vordert in de appeldagvaarding ook nog veroordeling tot de terugbetaling van hetgeen uit hoofde van het bestreden vonnis is voldaan, maar dit moet op een vergissing berusten. [appellant 1] wordt in het bestreden vonnis nergens toe veroordeeld.
[geïntimeerde sub 1] en [stichting] hebben in dit hoger beroep geconcludeerd tot (naar het hof begrijpt gedeeltelijke) bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten, inclusief nakosten.
1.5
[appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest hebben in hun
principaalhoger beroep tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.227), geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog afwijzing van de vorderingen van [appellant 1] en - uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing van hun vorderingen, onder veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten, inclusief nakosten.
[appellant 1] heeft in dit hoger beroep geconcludeerd tot (gedeeltelijke) bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
1.6
[appellant 1] heeft in het
incidenteelhoger beroep tegen [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest (zaaknummer 200.203.227) geconcludeerd tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog - uitvoerbaar bij voorraad – (hoofdelijke) toewijzing van haar vorderingen, onder hoofdelijke veroordeling van [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
[appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest hebben in dit hoger beroep geconcludeerd tot (naar het hof begrijpt gedeeltelijke) bekrachtiging van het bestreden vonnis, onder - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten, inclusief nakosten.

2.De vaststaande feiten

2.1
[eigenaar woning] heeft voor de bouw van zijn woning in [plaats] , Duitsland (hierna: de woning) een aannemingsovereenkomst gesloten met Vroom Invest. De woning is (hoofzakelijk) door [appellant 1] in (onder)aanneming gebouwd.
2.2
[appellant 1] heeft een basisovereenkomst behorende bij de UAV-GC 2000voor de bouw van de woning overgelegd (productie 3 inleidende dagvaarding). Als ondergetekenden staan hierin genoemd: VR Bouw als opdrachtgever en [appellant 1] als opdrachtnemer. De overeenkomst is niet door partijen getekend.
2.3
[stichting] is statutair bestuurder van VR Bouw en Vroom Invest B.V. [appellant 2] is enig en zelfstandig bevoegd statutair bestuurder van de [stichting] .
2.4
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 27 april 2013 aan info@vroombouw.nl (productie 4 inleidende dagvaarding) onder meer:
“We moeten nog contract afronden.
Ik heb eea doorgenomen in enkele opmerkingen:
1. VR bouw bv is een lege bv hoe krijg ik zekerheden hier!?
2. Aanneemsom ect moet nog worden ingevuld vlgs bijlage
3. In het geval dat er geen betaling plaats vind wil ik wél het recht houden om een retentierecht toe te passen (…)”
2.5
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 8 november 2013 aan info@vroombouw.nl (productie 8 inleidende dagvaarding):
“ [geïntimeerde sub 1] , wil je even kijken naar die termijnopstelling want dit komt niet goed op deze manier!!
Ik loop inmiddels ca. € 150.000,-- excl. btw achter in de te facturerenwerkzaamheden welke wél zijn uitgevoerd.
Hoe lossen we dit, want dit komt niet goed.
Ik stel voor dat we een termijn van € 125.000,-- excl. btw insturen.”
2.6
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 27 november 2013 aan info@vroombouw.nl (productie 9 inleidende dagvaarding) onder meer:
“Ik heb de termijn regeling even nagezien. Zie bijlage
Maar dit kan nooit.
Als ik het dak erop heb zitten en dan is metselwerk automatisch ook gereed heb ik slechts € 194.000,-- excl. btw facturabel!!
Dat is slechts 35% van de inmiddels totaal opdracht!! Dat kan natuurlijk nooit!! De woning staat er dan compleet!!
Kan ik niet doen want ben dan zekers € 190.000,-- aan het voorfinancieren.(…)
Uiteindelijk is de oplevering en dan kan ik € 300.000,-- excl. btw factureren!
Dat kan niet! Daar zijn mij de risico’s te groot en dat wil ik niet! Als ik op 1 werkje al € 300.000,-- achter loop dan heb ik veel en veel te veel geld onder de werken zitten want met de overige werken erbij loopt dat natuurlijk helemaal spaak.
Het lijkt mij het beste dat we op korte termijn (deze week) met [eigenaar woning] gaan praten en dit voorleggen, ik kan aan de hand van getallen exact laten zien dat er op dit moment voor ca. € 270.000,-- excl. btw aan woning staat.
Terwijl er nog maar € 97.200,-- excl. btw is betaald.
Hij heeft mij destijds gezegd het geld is er dus bouwen maar, nou ik ben bank aan het worden maar dat staat niet in mijn taakomschrijving!
Want als we dit tot aan de oplevering toelaten heeft hij ons volledig in de tang!!
Ik wil dus per ommegaande dit recht trekken want je kan je voorstellen dat dit alles scheef trekt, ik moet wel alles betalen binnen 30 dagen want mijn onderaannemers en leveranciers stoppen daarna gewoon.
Dus graag even overleg.”
2.7
[geïntimeerde sub 1] schrijft bij chat-bericht van 28 november 2013 aan [appellant 1] (productie 10 inleidende dagvaarding) onder meer (nota bene: [geïntimeerde sub 1] gebruikte naast zijn eigen naam ook de naam [geïntimeerde sub 1] , het sms-bericht is dus afkomstig van [geïntimeerde sub 1] ):
“Hé [appellant 1] ik zag je mail over de betalingen. Ik heb met jou vooraf dit overlegd, en toen was dit akkoord zo. We kunnen nu niet aan hem vragen of hij wat meer wil betalen, daar de termijn staat onder deel van zijn financiering bij de bank. (de bank gaat dit niet accepteren, en [eigenaar woning] ook niet, daar dit een belangrijk onderdeel van de financiering was). Wat je moet doen is dat je de elektra buizen met de dozen en de draden in de wanden gaat aanbrengen, dan kun je weer een termijn van € 37.000.- factureren. (dan wordt bedoeld met de rohe instalation) Het zelfde geld voor de paar waterleidingen en de afvoeren die je al in de wanden kunt aanbrengen. (dan weer een termijn van € 37.000.-) Als het metselwerk volgende week klaar is kun je weer een termijn sturen van € 27.000.- Als de kozijnen er in de topgevels in zitten vervalt er een bedrag van € 16.000,- Bij de volgende woningen zullen we dit samen anders over leggen, maar nu kunnen we even niet anders.”
2.8
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 2 december 2013 aan
info@vroombouw.nl(productie 11 inleidende dagvaarding) onder meer:
“Even terugkomend op het verloop van de termijnen bij [eigenaar woning] .
(…)
1. Alle buitenkozijnen zijn aangebracht ook ronde raam (…), dus deze termijn graag overmaken.
2. Ik heb tevens een 1e termijn meerwerk verzonden (…)
3. Eind van deze week zullen tevens de 5e termijn (…) groot € 27.000,00 én de 7e termijn (…) groot € 27.000,00 vervallen.
4. Ca. 15 december zullen de 10e en 11e termijn vervallen (…), beiden groot € 37.800,-- excl.btw (…).
Wil je zorgdragen voor betaling binnen 14 dagen!! Zodat voor eind 2013 bovengenoemde facturen allen voldaan zijn. (…)”
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 17 december 2013 aan info@vroombouw.nl (productie 12 inleidende dagvaarding) onder meer:
“Zoals gisterenavond aangegeven mail ik je hierbij de nota’s, termijn 10-11 en 2e termijn meerwerk (…). Tevens heb ik bijgevoegd de nota’s welke nog onbetaald zijn. Ook heb ik een financieel overzicht erbij gedaan van de aanneemsom en de meer-minderwerken, hieruit blijkt dat we op dit moment een financiële achterstand met de betalingen tov. de vorderingen op de bouw hebben van € 242.393,-- excl. btw!!!
Zoals al eerder aangegeven, mail 02 december jl. kan ik dit niet langer tolereren en is dit ook niet normaal.
Ik heb op je concept aannemersovereenkomst diverse vragen gesteld maar tot op heden geen deugdelijk antwoord ontvangen, daardoor heb ik deze dan ook niet getekend, dus met je betalingsvoorstel ben ik ook niet akkoord gegaan. We hebben deze tot op heden wel aangehouden maar zoals ook al eerder aangegeven is deze niet reel opgebouwd. Ook in de eindfase loopt het zekers niet reeel. De termijnen 16, 17, 18 en 19 zijn in te dienen bij afronding van ons werk, dus ook hier is het niet goed.
Naar mijn mening moeten we na termijn 11 even een nieuwe reële opzet maken van dit betalingsvoorstel. Ik zal hierin een voorstel aan je doen toekomen.
Gisteren is mij door dhr. [eigenaar woning] verteld dat hij inmiddels € 520.000,- heeft betaald, wij hebben tot op heden slechts € 113.400,-- mogen ontvangen!! Deze verhouding is dan ook helemaal zoek en zekers niet reëel. Zoals ook al eerdere aangeven kan dit niet!
Ik vind het overigens wel teleurstellend dat ik moet constateren dat jullie termijnbetaling niet evenredig loopt met onze, hetgeen jij 2 weken geleden nadrukkelijk mij hebt aangegeven. (…)
Ik heb je gisteren aangegeven dat ik alle openstaande facturen (totaal € 167.100,-- excl. btw) voor 30 december 2013 betaald wil zien. Na betaling van deze termijnen lopen we nog € 75.293,00 achter t.o.v. de stand op de bouw!!!
Indien deze betaling uitblijft dan zal ik dhr. [eigenaar woning] hiervan op de hoogte moeten brengen en zijn wij genoodzaakt de werkzaamheden op de bouwplaats op te schorten. Alle mogelijke kosten die hieruit voort kunnen vloeien zullen voor jullie zijn.”
2.9
[appellant 1] en [geïntimeerde sub 1] ( [geïntimeerde sub 1] ) hebben vanaf 27 december 2013 tot en met 24 januari 2014 de volgende (niet steeds volledige weergegeven) chat-berichten met elkaar uitgewisseld:
[appellant 1] (27 december 2013):
(…) Ik heb nog geen betaling mogen ontvangen! Ik benadruk nogmaals dat ik de werkzaamheden in 2014 zal opschorten indien deze betaling niet voor 31/12/2013 bij ons op de rekening zijn! Tevens ben ik dan genoodzaakt deze situatie met [eigenaar woning] te bespreken! Ik ga ervanuit dat het alsnog wordt overgemaakt want het kan niet zo zijn dat ik ca 275000 euro achterloop met de betalingen tov het geleverde werk! Ik vertrouw op je medewerking! Gr. [appellant 1]
[geïntimeerde sub 1] :
Ben nu op vakantie. Zal er volgende week naar kijken. (…)
[appellant 1] (2 januari 2014):
We hebben zojuist onderstaande overlegt;
(…)
4. Vr bouw zal alle openstaande nota’s in week 3-2014 volledig voldoen aan [appellant 1] (…)
Dit was hetgeen zoals overeengekomen!! Gr. [appellant 1]
[geïntimeerde sub 1] (2 januari 2014):
Ok
[appellant 1] (17 januari 2014)
Ik heb nog geen betalingen ontvangen! Ga ervan uit dat dit vandaag alsnog bij ons binnen is!
[appellant 1] (19 januari 2014):
Zijn de betalingen uitgevoerd!!
[appellant 1] (20 januari 2014):
Zijn de betalingen uitgevoerd!!
[appellant 1] (23 januari 2014):
Zijn de betalingen uitgevoerd!!
[geïntimeerde sub 1] :
Deze zijn weg Gr [geïntimeerde sub 1]
[appellant 1] :
Oke
[appellant 1] (24 januari 2014):
Heb nog geen betaling noch een betalingsbewijs ontvangen!! Wordt nu serieus lijkt mij! Graag voor twee uur vanmiddag! (12:20)
[geïntimeerde sub 1] :
Excuses excuses zit nu in het westen. In de namiddag zie ik [appellant 2] en zal het dan door mailen Gr (12:45)
[appellant 1] :
Ik rij om half drie weg! Daarna zal ik eea bespreken met [eigenaar woning] ! (12:49)
[geïntimeerde sub 1] :
Geld is van de rekening af geschreven, en 100 procent maandag op je rekening volgens de bank. Als je dit met [eigenaar woning] gaat bespreken is de zaak kapot en gaat hij niets meer betalen met alle gevolgen van dien. Je gaat dit toch niet doen met die 100 procent zekerheid dat je maandag geld hebt. Gr [geïntimeerde sub 1] (13:03)
[appellant 1] :
Als er betaald wordt hebben we geen probleem! Dat is duidelijk maar ik ga niet bedelen om de poen die ons gewoon toekomt! Dat gaan we niet meer doen! Als bij jullie het eraf is kan je toch ook een betalingsbewijs mailen of app!! (13:05)
[geïntimeerde sub 1] :
Ja maar ik heb [appellant 2] nog niet gezien, en dat wordt in de na middag en hij gaat het dan regelen. (geloof hier nou toch in). (13:14) (…)
[appellant 1] :
Ik heb geen betalingsbewijs ontvangen! Ik weet niet maar dit is ongepast! Het lijkt mij echt beter de bouw stil te leggen als maandag de betalingen niet voldaan zijn en vervolgens dit met [eigenaar woning] te bespreken want dit slaat alles! Week 3 zou betaald zijn heb je zelf bevestigd nu eind week 4 nog niets! Ik laat me niet langer wat voorliegen! Ik heb hier bijna geen woorden voor! Valt me echt tegen van je! Had niet gedacht dat je dit nogmaals flikt! Ook naar [eigenaar woning] toe is dit niet gepast! (18:47)
[geïntimeerde sub 1] :
Ben nu pas onderweg naar [provincie] , tref hem dan, en zal hem vragen waarom dit niet gebeurd is. Zal je dan vanavond op de hoogte houden. (19:06)
[appellant 1] :
Oke (19:07)
[appellant 1] :
Niets gehoord vanavond?! (23:07)
[geïntimeerde sub 1] :
Excuus. Net contact gehad. Hij wil geen print maken want het betreft een coderekening. Hij wil je wel de rekening persoonlijk laten zien mocht er maandagmiddag nog geen geld zijn.
2.1
[appellant 1] schrijft in een e-mail van 27 januari 2014 aan info@vroombouw.nl (productie 18 inleidende dagvaarding) onder meer:
“Beste [geïntimeerde sub 1] , [appellant 2] ,
Graag wil ik even de financiële stand onder jullie ogen brengen voor het bouwproject [eigenaar woning] te [plaats] .
Zoals bij jullie bekend zitten we inmiddels al ca.7 weken te wachten op diverse betalingen en tot op heden is er geen betaling bij ons binnen, dit tegen alle afspraken en toezeggingen in.
Inmiddels staat de teller op een financiële achterstand van ca. € 280.000,-- excl. btw. tov. de door jullie betaalde facturen en de stand van de bouw. Dit is uiteraard niet acceptabel, maar dat lijkt me duidelijk.
Indien wij vandaag niet alle openstaande facturen betaald zien dan zijn wij genoodzaakt andere passende maatregelen te nemen. Ik ga ervanuit dat dit niet nodig is. Maar wil jullie wel wijzen op het feit dat de kosten die hieruit voortvloeien voor jullie rekening komen (…)”
2.11
In een handgeschreven stuk van 29 januari 2014, ondertekend door [geïntimeerde sub 1] en [appellant 1] (productie 20 bij dagvaarding; hierna: het voorstel afbetalingen) wordt onder meer als volgt vermeld:
Voorstel afbetalingen
Op 1/4 zal € 50.000,- excl. btw worden betaald
Op 1/7 of 1/8 zal € 100.000,- excl. btw worden betaald
Op 1/9 zal € .. overig (resterend bedrag) excl. btw worden betaald
  • Alle bedragen conform overzicht worden volledigbetaald!
  • Termijn (…) begane grond wordt nu in rekening gebracht en wordt betaald uiterlijk eind wk 5.
  • Vanaf volgende week liggen we telkens 1 termijn vóór welke binnen 5 werkdagen na factuurdatum worden betaald.
(…) wordt officieel vastgelegd en ondertekend!!”
2.12
Op 4 februari 2014 heeft [appellant 1] het werk stil gelegd. Zij heeft op die dag aan
info@vroombouw.nlgemaild (productie 22 inleidende dagvaarding):
“Hierbij mail ik jullie de facturen van de termijnen welke zijn vervallen.
Willen jullie voor een correcte betaling zorgdragen.
Tevens de nog openstaande facturen op korte termijn voldoen. Zolang deze werkzaamheden niet zijn voldaan zullen wij de werkzaamheden schorten.”
2.13
Op 5 februari 2014 heeft mr. B.F.M. Huijskens, de (toenmalige) advocaat van VR Bouw, aan [appellant 1] een brief gemaild met onder meer de navolgende inhoud:
“(…) De inhoud van uw bericht van 4 februari 2014 kan worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 6:83 sub c BW. Op grond van dit artikel verkeert u thans direct in verzuim. Voor zover dit niet het geval zou zijn, dan heeft te gelden dat u maandag jl. de werkzaamheden niet heeft hervat. Ook op die grond kan er met recht worden gesteld dat u uw verplichtingen uit de met cliënte gesloten overeenkomst niet bent nagekomen.
Gezien het belang van de opdrachtgever dat de bouw wordt afgerond zal cliënte een derde opdracht geven om de resterende werkzaamheden uit te voeren. Volledigheidshalve hecht ik er belang aan om te vermelden dat cliënte u aansprakelijk houdt voor alle geleden en nog te lijden schade. Om het belang van de opdrachtgever veilig te stellen heeft cliënte inmiddels de bouwplaats afgesloten (…)”.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant 1] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd hoofdelijke veroordeling van [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] tot betaling van € 278.900,00 (opeisbare facturen) en € 12.200,00 (schadevergoeding vanwege stilleggen van de bouw), beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, onder veroordeling van genoemde (rechts)personen in de proceskosten inclusief nakosten.
4.2
VR Bouw en Vroom Invest hebben in reconventie gevorderd veroordeling van [appellant 1] tot het vergoeden van hun schade, nader op te maken bij staat.
4.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis
in conventiede vordering van [appellant 1] jegens VR Bouw en [appellant 2] tot betaling van een bedrag van € 278.900,00 vermeerderd met wettelijke handelsrente toegewezen, evenals de vordering van [appellant 1] jegens VR Bouw tot betaling van een bedrag van € 12.200,00 vermeerderd met wettelijke handelsrente, het meer of anders gevorderde afgewezen en [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten.
In
reconventieheeft de rechtbank de vordering afgewezen en [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] in de proceskosten veroordeeld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Partijen aannemingsovereenkomst
5.1
[appellant 1] vordert uit hoofde van de aannemingsovereenkomst ter zake van de bouw van de woning van [eigenaar woning] (hierna: de aannemingsovereenkomst) betaling door VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] van een bedrag van € 278.900,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, vanwege onbetaalde facturen. Grief I in het principaal hoger beroep van [appellant 1] (zaak 200.203.204) en grief I in het incidenteel hoger beroep van [appellant 1] (zaak 200.203.227) zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant 1] de aannemingsovereenkomst enkel heeft gesloten met VR Bouw, zodat [stichting] en Vroom Invest niet (als contractspartij uit hoofde van de aannemingsovereenkomst) gehouden zijn het gevorderde bedrag te betalen. Ter onderbouwing van deze grieven voert [appellant 1] aan dat [geïntimeerde sub 1] bij de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van de aannemingsovereenkomst steeds de handelsnaam “Vroom” gebruikte en in zijn mails werd verwezen naar de website www.vroombouw.nl. De handelsnaam “Vroom” is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd voor (enkel) Vroom Invest. Toen in het concept voor de aannemingsovereenkomst ineens de naam VR Bouw opdook, heeft [appellant 1] hiertegen dan ook direct bezwaar gemaakt. Nu Vroom Invest, [stichting] en VR Bouw gezamenlijk opereerden en gezamenlijk als eenheid een onderneming in stand hielden, heeft [appellant 1] de aannemingsovereenkomst met alle drie deze rechtspersonen gesloten, aldus nog steeds [appellant 1] .
5.2
Partijen zijn het er over eens dat [appellant 1] de aannemingsovereenkomst in ieder geval heeft gesloten met VR Bouw. Vroom Invest en [stichting] betwisten echter dat de aannemingsovereenkomst ook met hen is aangegaan. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant 1] - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Vroom Invest en [stichting] - onvoldoende aangevoerd voor de conclusie dat de aannemingsovereenkomst ook met hen is gesloten, met name dat Vroom Invest en [stichting] dit zo moesten begrijpen en [appellant 1] hierop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Hoewel aanvankelijk onduidelijk kan zijn geweest namens welke rechtsperso(o)n(en) [geïntimeerde sub 1] de aannemingsovereenkomst wilde aangaan, blijkt uit het (door [geïntimeerde sub 1] opgestelde) concept voor de aannemingsovereenkomst duidelijk dat dit VR Bouw was. [appellant 1] heeft hier aanvankelijk wel tegen geprotesteerd, maar het gemotiveerde betoog van Vroom Invest en [stichting] dat zij hierin niet heeft volhard en op enig moment zelfs het standpunt innam een aannemingsovereenkomst met (enkel) VR Bouw te hebben gesloten, is door [appellant 1] onvoldoende weersproken. Bovendien heeft [appellant 1] haar facturen van [appellant 1] op naam gesteld van VR Bouw (en niet van Vroom Invest en [stichting] ). De stelling van [appellant 1] dat dit moest van [geïntimeerde sub 1] omdat anders niet zou worden betaald, wordt door Vroom Invest en [stichting] gemotiveerd betwist en is door [appellant 1] daarna niet verder onderbouwd. Uit het voorgaande volgt dat deze grieven falen.
Vordering op VR Bouw van € 278.900
5.3
VR Bouw heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij uit hoofde van onbetaalde facturen een bedrag van € 278.900,00 aan [appellant 1] dient te voldoen. Het hof gaat derhalve uit van de juistheid van dit oordeel.
5.4
VR Bouw voert echter het verweer dat zij niet gehouden is het bedrag van € 278.900,00 te betalen omdat zij mag verrekenen met de schade die zij heeft geleden doordat [appellant 1] ten onrechte haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst heeft opgeschort. Anders dan [appellant 1] stelt, heeft VR Bouw immers niet in strijd gehandeld met het voorstel afbetalingen van 29 januari 2014, zodat de opschorting door [appellant 1] op 4 februari 2014 niet rechtsgeldig was. Omdat [appellant 1] vervolgens een overeenkomst met de [eigenaar woning] is aangegaan ter afbouw van de woning, heeft zij VR Bouw de mogelijkheid ontnomen de woning af te bouwen waardoor zij winst heeft gederfd, aldus nog steeds VR Bouw. De grieven I en II in het principaal hoger beroep van (onder meer) VR Bouw zijn gericht tegen de verwerping door de rechtbank van dit verweer.
5.5
Het hof constateert dat VR Bouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat toen het voorstel afbetalingen van 29 januari 2014 werd getekend VR Bouw al langere tijd in verzuim was met de betaling van een aantal (op 17 december 2013 verzonden) facturen en meermaals betalingstoezeggingen had gedaan zonder deze daadwerkelijk gestand te doen (zie de rechtsoverwegingen 2.5-2.10. In het licht van dit al geruime tijd bestaande (omvangrijke) verzuim van VR Bouw, moet het voorstel afbetalingen van 29 januari 2014, met name de bepaling
“termijn vd begane grond wordt nu in rekening gebracht en wordt betaald uiterlijk eind week 5”aldus worden begrepen dat de termijn van de begane grond van € 27.000 (exclusief btw) uiterlijk eind week 5 (zondag 2 februari 2014) door VR Bouw aan [appellant 1] voldaan moest worden, ook wanneer [appellant 1] eind week 5 nog geen factuur voor deze werkzaamheden aan VR Bouw had gezonden. Voor zover met
“wordtnuin rekening gebracht”al niet is bedoeld (en door VR Bouw zo moest worden begrepen) dat de termijn voor de begane grond (mondeling) bij de ondertekening van het voorstel afbetalingen in rekening werd gebracht (en achteraf door een factuur zou worden bevestigd), was VR Bouw gezien haar langdurige en omvangrijke verzuim gehouden deze termijn hoe dan ook uiterlijk eind week 5 te betalen en wanneer zij dat noodzakelijk vond zelf om een factuur te vragen (ook indien ervan wordt uitgegaan dat met het aangaan van het voorstel afbetalingen het verzuim van VR Bouw (formeel) was beëindigd). Omdat VR Bouw eind week 5 de termijn voor de begane grond niet had voldaan, stond het [appellant 1] vrij haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst op 4 februari 2014 op te schorten. [appellant 1] is dus niet gehouden tot vergoeding van de schade die deze opschorting mogelijk heeft veroorzaakt. Voor zover VR Bouw bedoelt te stellen dat [appellant 1] ook wanneer zij terecht haar verplichtingen had opgeschort, is tekortgeschoten met haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst door de woning met [eigenaar woning] af te bouwen, heeft zij dit onvoldoende toegelicht, in het licht van het gegeven dat VR Bouw de aannemingsovereenkomst met [appellant 1] (feitelijk) op 5 februari 2014 heeft beëindigd en [appellant 1] onvoldoende betwist heeft gesteld dat [eigenaar woning] kort daarop dat de aannemingsovereenkomst met Vroom Invest heeft beëindigd.
Vordering Vroom Invest op [appellant 1] vanwege schending auteursrecht en retentierecht
5.6
Vroom Invest stelt dat [appellant 1] door de bouw van haar over te nemen haar auteursrecht op het ontwerp van de woning en haar retentierecht (als aannemer) heeft geschonden, en vordert op grond daarvan veroordeling van [appellant 1] in de schadestaat. Grief 5 in het principaal hoger beroep van Vroom Invest is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van deze vordering.
5.7
Het hof verwerpt de grief. Vroom Invest heeft onvoldoende toegelicht dat [appellant 1] een auteursrecht van haar zou hebben geschonden, laat staan dat zij hierdoor schade zou hebben geleden. [appellant 1] heeft immers aangevoerd (welke stelling onvoldoende gemotiveerd is betwist) dat het auteursrecht (in ieder geval tot 14 mei 2014) berustte bij MAS Architectuur B.V., en dat dit auteursrecht dus niet daarvóór door AVH Investments B.V. aan Vroom Invest kan zijn overgedragen. Mocht op 14 mei 2014 het auteursrecht al aan Vroom Invest zijn overgedragen, dan kan [appellant 1] haar auteursrecht niet hebben geschonden, omdat de (gestelde) schending volgens Vroom Invest zou hebben plaatsgevonden vóór deze overdrachtsdatum. Wat betreft de vordering ter zake van het retentierecht: deze wordt onder het kopje ‘Grief V’ wel genoemd, maar daarin wordt niet duidelijk gemaakt waarom het oordeel van de rechtbank daarover onjuist zou zijn, zodat daartegen in wezen geen grief wordt aangevoerd.
Voor zover VR Bouw mocht hebben bedoeld met grief V bezwaar te maken tegen de verwerping van haar beroep op verrekening vanwege voormelde schending van het auteursrecht en retentierecht, wordt het gepasseerd omdat de (gestelde) tegenvorderingen van
Vroom Investop [appellant 1] zijn, zodat deze zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet kunnen worden verrekend met een vordering van [appellant 1] op
VR Bouw.
Vordering op VR Bouw van € 12.200
5.8
[appellant 1] vordert voorts betaling van € 12.200,00. De grondslag van deze vordering is dat VR Bouw, toen [appellant 1] rechtsgeldig haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst had opgeschort, in strijd met deze overeenkomst aan een derde de opdracht heeft gegeven de resterende werkzaamheden uit te voeren. Nu [appellant 1] niet in staat was de bouw af te ronden conform de oorspronkelijke planning, heeft zij schade geleden van € 12.200,00 vanwege onder meer huur van steigers, een bouwkraan en andere materialen en extra uren. Grief III in het hoger beroep van VR Bouw is gericht tegen toewijzing van deze vordering door de rechtbank. VR Bouw voert aan dat [appellant 1] in verzuim was, niet zij.
5.9
De grief faalt. Anders van VR Bouw stelt, heeft [appellant 1] op 4 februari 2014 wel degelijk rechtsgeldig haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst opgeschort (zie rechtsoverweging 5.5), was [appellant 1] niet in verzuim, maar was juist VR Bouw in verzuim met de nakoming van haar betalingsverplichtingen. In het licht van dit gegeven heeft VR Bouw onvoldoende gemotiveerd uitgelegd waarom zij gerechtigd was een derde opdracht te geven de resterende werkzaamheden uit te voeren, hetgeen zij bij brief van 5 februari 2014 aan [appellant 1] heeft geschreven te zullen doen. Het ligt voor de hand dat [appellant 1] daardoor ‘stilligschade’ heeft geleden. Mede in het licht van productie 32 (inleidende dagvaarding), heeft VR Bouw de omvang van de schade van € 12.200,00 niet voldoende gemotiveerd betwist, hetgeen zij als bouwonderneming aan de hand van het overzicht van [appellant 1] wel zou hebben gekund. Overigens heeft VR Bouw geen (zelfstandige en gemotiveerde) grief gericht tegen toewijzing door de rechtbank van de wettelijke handelsrente over dit bedrag, zodat het hof dient uit te gaan van de juistheid van dit oordeel.
5.1
Overigens heeft [appellant 1] in eerste aanleg gevorderd ook Vroom Invest, [stichting] , [geïntimeerde sub 1] en [appellant 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van € 12.200,00. Voor zover de vordering vanwege de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde komt, deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen tegen genoemde (rechts)personen, moeten worden afgewezen. [appellant 1] heeft voor de vorderingen (in eerste aanleg) onvoldoende duidelijk en gemotiveerd een feitelijke grondslag aangevoerd.
Vordering op [appellant 2] van € 278.900
5.11
[appellant 1] vordert betaling door [appellant 2] van een bedrag van € 278.900,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [appellant 1] voert als grondslag voor deze vordering aan dat [appellant 2] als (middellijk) bestuurder van VR Bouw en Vroom Invest onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld waardoor zij schade heeft geleden. Grief IV in het principaal hoger beroep van [appellant 2] is gericht tegen toewijzing door de rechtbank van deze vordering.
5.12
Het hof stelt bij de beoordeling van de grief voorop dat een (middellijk) bestuurder op grond van onrechtmatige daad voor de schade van een schuldeiser van de vennootschap aansprakelijk is, indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien een bestuurder van een vennootschap wordt verweten te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent, kan sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder. Het zal dan van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of het aan de bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem persoonlijk aansprakelijk te houden. Van een dergelijk verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
5.13
[appellant 1] voert ter onderbouwing van de aansprakelijkheid van [appellant 2] aan dat naar mate de bouw van de woning vorderde, [eigenaar woning] uit hoofde van zijn aannemingsovereenkomst met Vroom Invest betalingen deed aan deze vennootschap. Deze middelen zijn echter (al dan niet na doorbetaling door Vroom Invest aan VR Bouw) niet gebruikt om de openstaande facturen van [appellant 1] te voldoen. Dit valt [appellant 2] als bestuurder van de genoemde vennootschappen persoonlijk ernstig te verwijten. VR Bouw bood immers geen verhaal voor de voldoening van de facturen, aldus nog steeds [appellant 1] .
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant 2] voormeld betoog onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij voert als reden voor het niet (door)betalen aan dat een noodtoestand was ontstaan doordat hij ontvoerd was en/of werd afgeperst en de van [eigenaar woning] ontvangen gelden moesten worden gebruikt om losgeld te betalen. Deze betwisting van de grondslag van de vordering (dan wel grondslag van een rechtvaardigingsgrond) is echter - mede in het licht van de gedetailleerde reactie hierop door [appellant 1] - onvoldoende gemotiveerd. [appellant 2] stelt dat hij ter onderbouwing van zijn verweer beschikt over verklaringen van psychologen, facturen van de persoonlijke beveiliging, foto’s van hemzelf na de mishandeling, afpersingsberichten, opnamebewijzen van bankrekeningen, leningsovereenkomsten van geleende gelden en verkoopbewijzen van auto’s en sieraden in de periode van betaling van het losgeld. Deze stukken zijn echter niet overgelegd door [appellant 2] , ook niet in de onderhavige hoger beroep procedure nadat het afpersings-/ontvoeringsverhaal door de rechtbank (impliciet) was gepasseerd. Gezien het (uitvoerige) verweer van [appellant 1] , had dit naar het oordeel van het hof wel van [appellant 2] mogen worden verwacht. Het argument dat de privacy van [appellant 2] en het risico op een onzorgvuldige omgang met overgelegde stukken door [appellant 1] aan het overleggen hiervan in de weg staat, wordt gepasseerd. Dit argument stond in ieder geval niet in de weg aan overlegging van tenminste een deel van de door [appellant 2] genoemde stukken, bijvoorbeeld de opnamebewijzen van bankrekeningen, leningsovereenkomsten van geleende gelden en verkoopbewijzen van auto’s en sieraden (al dan niet met deels met uitgevlakte namen). Het gegeven dat zijdens [appellant 2] bij de comparitie in hoger beroep foto’s van een (gesteld) mishandelde [appellant 2] zijn getoond, laat voormeld oordeel onverlet. Overigens heeft [appellant 2] ook onvoldoende uitgelegd waarom hij - al dan niet pas in een later stadium - de politie niet bij de afpersing/ontvoering heeft betrokken.
In het licht van het gemotiveerde en met stukken onderbouwde betoog van [appellant 1] dat zij (naderhand) meermaals tevergeefs heeft geprobeerd beslag te leggen op vermogensbestanddelen van VR Bouw, heeft [appellant 2] de stelling dat VR Bouw eind 2013/begin 2014 geen verhaal bood evenzeer onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit geldt temeer daar [appellant 2] als (middellijk) bestuurder van VR Bouw, gemakkelijk toegang moet hebben tot stukken om dit verweer te onderbouwen.
5.14
Uit het voorgaande volgt dat [appellant 2] door de van [eigenaar woning] ontvangen gelden voor de bouw van de woning, niet te gebruiken om de openstaande facturen van [appellant 1] te betalen als (middellijk) bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van VR Bouw tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan bij [appellant 1] optredende schade. Dat (door)betaling van de facturen om een andere reden dan de (gestelde) afpersing/ontvoering niet mogelijk was, is niet aangevoerd. [appellant 2] is derhalve voor de schade vanwege de niet voldoening door VR Bouw van de facturen, jegens [appellant 1] aansprakelijk (artikel 2:11 BW). Nu [appellant 2] zijn verweer onvoldoende heeft toegelicht, worden zijn bewijsaanbiedingen gepasseerd. [appellant 2] heeft geen (zelfstandige voldoende onderbouwde) grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van het openstaande bedrag aan facturen € 278.900 bedroeg en evenmin tegen toewijzing van de wettelijke handelsrente over voormeld bedrag, zodat het hof uitgaat van de juistheid van deze oordelen. Het voorgaande brengt met zich dat de toewijzing door de rechtbank van de vordering van € 278.900,00 vermeerderd met wettelijke handelsrente, in stand dient te blijven. Grief IV in het principaal hoger beroep faalt.
Vordering op [stichting] van € 278.900
5.15
[appellant 1] vordert tevens € 278.900,00 van [stichting] , vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Grief 3 in het hoger beroep van [appellant 1] is gericht tegen de (impliciete afwijzing) van deze vordering door de rechtbank.
5.16
De grief slaagt. [appellant 1] voert als grondslag voor haar vordering aan dat [appellant 2] als (middellijk) bestuurder persoonlijk aansprakelijk is jegens [appellant 1] voor haar schade van € 278.900,00 (rechtsoverweging 5.14). Het gegeven dat [appellant 2] statutair bestuurder is van [stichting] en [stichting] op haar beurt statutair bestuurder is van VR Bouw, brengt met zich dat ook [stichting] jegens [appellant 1] aansprakelijk is, aldus [appellant 1] . Nu [stichting] voormeld betoog onvoldoende gemotiveerd betwist, dient de vordering (alsnog) te worden toegewezen. Het onder 5.13 en 5.14 beschreven nalaten van [appellant 2] is tevens het nalaten van [stichting] als statutair bestuurder van VR Bouw, waarvoor ook [stichting] aansprakelijk is.
5.17
Voor zover [stichting] bedoelt in hoger beroep haar betwisting van de hoogte van de vordering van € 278.900,00 te handhaven, deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat zij dit onvoldoende gemotiveerd heeft gedaan. Voor een motivering van deze beslissing verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 5.8-5.17 in het bestreden vonnis. De verwerping van het beroep op verrekening door VR Bouw van de vordering van € 278.900,00 met haar schade (rechtsoverwegingen 5.5 en 5.7) brengt met zich dat ook [stichting] zich er niet op kan beroepen dat [appellant 1] minder schade heeft geleden. Wat betreft de vordering ter zake de wettelijke handelsrente geldt dat de vordering van [appellant 1] op [stichting] een buitencontractuele schadevordering betreft, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:119a BW. Derhalve zal de gewone wettelijke rente worden toegewezen met ingang van het (onbetwiste) tijdstip van 7 februari 2014.
Vordering op [geïntimeerde sub 1] van € 278.900
5.18
[appellant 1] vordert betaling door [geïntimeerde sub 1] van een bedrag van € 278.900,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. [appellant 1] voert als grondslag voor deze vordering aan dat [geïntimeerde sub 1] als feitelijk leidinggevende/bestuurder van VR Bouw onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die [appellant 1] hierdoor heeft geleden. Grief II in het hoger beroep van [appellant 1] is gericht tegen de afwijzing van deze vordering door de rechtbank.
5.19
[appellant 1] voert ter onderbouwing van de grondslag aan dat [geïntimeerde sub 1] binnen VR Bouw en Vroom Invest zowel intern als extern een prominente rol vervulde. Zo verliep al het contact tussen [appellant 1] en VR Bouw vanaf de onderhandelingen vóór het aangaan van aannemingsovereenkomst tot en met het aangaan van het voorstel afbetalingen op 29 januari 2014, steeds via [geïntimeerde sub 1] . Ook in de relatie tussen Vroom Invest en [eigenaar woning] speelde [geïntimeerde sub 1] een prominente rol. [appellant 2] was bij voormelde contacten (nagenoeg volledig) buiten beeld en heeft - in ieder geval ten opzichte van [appellant 1] - op geen enkel moment medegedeeld dat [geïntimeerde sub 1] eigenhandig (niet namens [appellant 1] en/of Vroom Invest) optrad. Voor zover [geïntimeerde sub 1] voormeld (feitelijk) betoog heeft bedoeld te betwisten, heeft hij dat naar het oordeel van het hof - mede in het licht van de overgelegde stukken waaronder de correspondentie tussen [geïntimeerde sub 1] en VR Bouw - onvoldoende gemotiveerd gedaan. Wél heeft [geïntimeerde sub 1] betwist dat uit voormelde feitelijke vaststellingen volgt dat hij (feitelijk statutair) bestuurder was van VR Bouw en Vroom Invest. Het hof laat (vooralsnog) in het midden of dit laatste het geval was, maar begrijpt het betoog van [appellant 1] aldus zij subsidiair betoogt dat de positie van [geïntimeerde sub 1] binnen VR Bouw en Vroom Invest hoe dan ook dermate (intern en extern) prominent was dat hij gezien die positie anders had moeten en kunnen handelen dan hij heeft gedaan en dat hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Met name had [geïntimeerde sub 1] vanwege deze positie ervoor moeten zorgen dat de betalingen van [eigenaar woning] aan Vroom Invest, hoe dan ook werden aangewend om [appellant 1] te voldoen. [geïntimeerde sub 1] wist of behoorde immers te weten dat [appellant 1] bij gebreke daarvan schade zou lijden, aldus [appellant 1] . Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde sub 1] dit betoog onvoldoende gemotiveerd weersproken. Mede in het licht van de onvoldoende betwiste stelling dat [geïntimeerde sub 1] in de relatie tussen [eigenaar woning] en Vroom Invest eenzelfde belangrijke rol vervulde (waarbij [appellant 2] evenzeer buiten beeld was), moet worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 1] op de hoogte was van de betalingen door [eigenaar woning] aan Vroom Invest. Gezien de rol van [geïntimeerde sub 1] binnen VR Bouw en Vroom Invest kon van hem worden verwacht ervoor te zorgen dat deze betalingen aan [appellant 1] ten goede zouden komen. De enkele stelling dat [appellant 2] (formeel) beslissingsbevoegdheid was staat hier niet aan in de weg, mede vanwege de vrijheid van handelen die [geïntimeerde sub 1] door [appellant 2] werd gelaten. Dit laatste blijkt onder meer uit het door [geïntimeerde sub 1] (1) namens VR Bouw (feitelijk) aangaan van de aannemingsovereenkomst met [appellant 1] ( [appellant 2] stond weliswaar in het concept van deze overeenkomst maar dit concept is nooit ondertekend; volgens het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant 2] verklaard dat hij niet bij de gesprekken over de bouw met [appellant 1] aanwezig was en niet wist welke afspraken waren gemaakt); (2) doen van betalingstoezeggingen aan [appellant 1] ; en (3) namens Vroom Invest aangaan van de aannemingsovereenkomst met [eigenaar woning] (onder de [naam] , zie productie 25 inleidende dagvaarding). Het verweer dat [geïntimeerde sub 1] niet kan worden verweten de gelden aan [appellant 1] te hebben doorbetaald vanwege een afpersing/ontvoering van [appellant 2] (dan wel dat op grond hiervan sprake was van een rechtvaardigingsgrond), is onvoldoende toegelicht (zie rechtsoverweging 5.13). Dat (door)betaling van de facturen om een andere reden niet mogelijk was, is niet aangevoerd. Naast de grondslag van het niet doorbetalen van de gelden van [eigenaar woning] voert [appellant 1] aan dat [geïntimeerde sub 1] betalingstoezeggingen heeft gedaan, terwijl hij wist of behoorde te weten dat die niet konden worden waargemaakt, nu het geld van Vroom Invest voor andere doeleinden was gebruikt. In het licht van de correspondentie tussen partijen (rechtsoverwegingen 2.8), heeft [geïntimeerde sub 1] ook deze grondslag onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ten overvloede overweegt het hof dat wanneer [geïntimeerde sub 1] als feitelijk statutair bestuurder kan worden beschouwd, voormeld gedrag tevens een persoonlijk ernstig verwijt oplevert.
5.2
Nu [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens [appellant 1] heeft gehandeld, is hij gehouden haar hierdoor geleden schade van € 278.900 te voldoen. Voor zover [geïntimeerde sub 1] bedoelt in hoger beroep zijn betwisting van de hoogte van de vordering van € 278.900,00 te handhaven, deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat hij dit onvoldoende gemotiveerd heeft gedaan. Voor een motivering van deze beslissing verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 5.8-5.17 in het bestreden vonnis. De verwerping van het beroep op verrekening door VR Bouw met de vordering van € 278.900,00 (rechtsoverwegingen 5.5 en 5.7) brengt met zich dat ook [geïntimeerde sub 1] zich hier niet op kan beroepen (vermindering schade). Wat betreft de vordering ter zake de wettelijke handelsrente geldt dat de vordering van [appellant 1] op [stichting] een buitencontractuele schadevordering betreft, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:119a BW. Derhalve zal de gewone wettelijke rente worden toegewezen met ingang van het (onbetwiste) tijdstip van 7 februari 2014. De grief slaagt.
Vordering op Vroom Invest van € 278.900
5.21
[appellant 1] vordert betaling door Vroom Invest van een bedrag van € 278.900,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. [appellant 1] voert als grondslag voor deze vordering aan dat Vroom Invest onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld dan wel ongerechtvaardigd is verrijkt, en aansprakelijk is voor de schade die zij hierdoor heeft geleden. Grief II in het incidenteel hoger beroep is gericht tegen de afwijzing van deze vordering door de rechtbank.
5.22
[appellant 1] voert ter onderbouwing van het beroep op ongerechtvaardigde verrijking (naar het hof begrijpt) aan dat [appellant 1] de woning van [eigenaar woning] bouwde maar (deels) onbetaald bleef (verarming), terwijl Vroom Invest de betalingen door [eigenaar woning] voor de bouw van de woning opstreek (verrijking) zonder deze gelden aan [appellant 1] ten goede te laten komen (ongerechtvaardigd).
Het hof overweegt als volgt. Vroom Invest betwist dat zij de gelden van [eigenaar woning] niet zou hebben doorbetaald aan VR Bouw, hetgeen [appellant 2] bij de comparitie in eerste aanleg heeft bevestigd. Vroom Invest is echter in gebreke gebleven deze betwisting te onderbouwen, terwijl dat voor haar (bij gebreke van niet gestelde bijzondere omstandigheden) eenvoudig moet zijn geweest. Dit brengt met zich dat het hof ervan uitgaat dat Vroom Invest de gelden van [eigenaar woning] niet aan VR Bouw heeft doorbetaald. Vroom Invest heeft dus, zonder dat zij daarvoor een prestatie heeft geleverd, substantiële bedragen ontvangen van [eigenaar woning] en deze behouden. Dit terwijl VR Bouw jegens [eigenaar woning] de prestatie heeft geleverd waartoe Vroom Invest was gehouden was, aangezien zij – door het in onderaanneming betrekken van onder anderen [appellant 1] – de woning heeft gebouwd. Vroom Invest heeft slechts één verklaring gegeven voor het feit dat [appellant 1] onbetaald is gebleven, namelijk dat zij het geld van [eigenaar woning] heeft aangewend voor het betalen van losgeld. Het hof acht die verklaring onvoldoend onderbouwd (zie rechtsoverweging 5.13). Daarom moet worden aangenomen dat Vroom Invest is verrijkt door de betalingen, terwijl [appellant 1] is verarmd doordat zij niet betaald heeft gekregen voor de door haar geleverde prestatie. Het hof acht deze verrijking van Vroom Invest ten koste van [appellant 1] zonder redelijke grond. De verarming van [appellant 1] bedraagt, naar verder onvoldoende weersproken is gebleven, € 278.900,00.
5.23
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van € 278.900,00 ook ten opzichte van Vroom Invest zal worden toegewezen. Voor zover Vroom Invest bedoelt in hoger beroep haar betwisting van de hoogte van de vordering van € 278.900,00 te handhaven, deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat zij dit onvoldoende gemotiveerd heeft gedaan. Voor een motivering van deze beslissing verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 5.8-5.17 in het bestreden vonnis. De verwerping van het beroep op verrekening door VR Bouw met de vordering van € 278.900,00 (rechtsoverwegingen 5.5 en 5.7) brengt met zich dat ook Vroom Invest zich hier niet op kan beroepen (vermindering schade). Wat betreft de vordering ter zake de wettelijke handelsrente geldt dat de vordering van [appellant 1] op [stichting] een buitencontractuele schadevordering betreft, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:119a BW. Derhalve zal de gewone wettelijke rente worden toegewezen met ingang van het (onbetwiste) tijdstip van 7 februari 2014. De grief slaagt.
Proceskostenveroordeling
5.24
De rechtbank heeft in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] in de proceskosten veroordeeld. Grief VI in het hoger beroep van [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest is gericht tegen deze proceskostenveroordelingen. Gelet op de uitkomt van het hoger beroep faalt de grief. Het gedeeltelijk vernietigen van het bestreden vonnis voor zover gewezen in conventie brengt geen wijziging in voormelde proceskostenveroordelingen ( [appellant 1] wordt na de vernietiging in conventie nog meer in het gelijk gesteld).
5.25
Voor zover onderdelen van het betoog van [appellant 2] , [geïntimeerde sub 1] , VR Bouw, Vroom Invest en [stichting] , hierboven niet aan de orde zijn gekomen, brengen zij geen wijziging in de oordelen van het hof. Nu voornoemde partijen voor zover zij het ongelijk zijn gesteld hun standpunt onvoldoende hebben toegelicht, wordt niet toegekomen aan hun bewijsaanbiedingen.

6.De slotsom

6.1
Uit het bovenstaande volgt dat de grieven in het hoger beroep van [appellant 1] jegens [geïntimeerde sub 1] en [stichting] (zaaknummer 200.203.204), gedeeltelijk slagen. Dit brengt met zich dat het bestreden vonnis voor zover in conventie gewezen (gedeeltelijk) zal worden vernietigd. De vordering van € 278.900,00 zal alsnog ook ten opzichte van [geïntimeerde sub 1] en [stichting] worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW. Grief 4 in dit hoger beroep (groepsaansprakelijkheid als grondslag voor aansprakelijkheid), is bij gebrek aan belang niet behandeld.
6.2
In het hoger beroep van [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.227), falen de grieven in het
principaalhoger beroep, terwijl de grieven in het
incidenteelhoger beroep gedeeltelijk slagen en gedeeltelijk falen. Het bestreden vonnis voor zover in reconventie gewezen zal worden bekrachtigd en voor zover in conventie gewezen (gedeeltelijk) worden vernietigd. De vordering van € 278.900,00 zal alsnog ook ten opzichte van Vroom Invest worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW. Grief 3 in het incidenteel hoger beroep (groepsaansprakelijkheid als grondslag voor aansprakelijkheid), is bij gebrek aan belang niet behandeld.
6.3
In het hoger beroep van [appellant 1] tegen [geïntimeerde sub 1] en [stichting] (zaaknummer 200.203.204), worden [geïntimeerde sub 1] en [stichting] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoofdgeding en het incident. De kosten voor die procedures aan de zijde van [appellant 1] zullen worden vastgesteld op € 5.307,08 (= dagvaardingskosten € 94,08 + griffierecht € 5.213,00) verschotten en € 6.286,27 salaris advocaat (hoofdgeding: 1,33 punten x tarief € 3.919,00 (= € 5.212,27) + incident: 1 punt tarief € 1.074,00). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.4
[appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest zullen in het
principaalhoger beroep tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.227) als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor die procedure aan de zijde van [appellant 1] zullen worden vastgesteld op € 5.213,00 verschotten en € 5.212,27 salaris advocaat (1,33 punten x tarief € 3.919,00). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zoals hierna vermeld.
6.5
[appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest zullen in het
incidenteelhoger beroep tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.227) als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor in die procedure aan de zijde van [appellant 1] zijn nihil aan verschotten en € 2.606,14 salaris advocaat (1,33 punten x 0,5 x tarief € 3.919,00). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten en gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6.6
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 29 juni 2016, behalve voor zover in conventie de vordering van [appellant 1] jegens [appellant 2] , [stichting] en Vroom Invest van € 278.900,00 vermeerderd met wettelijke rente is afgewezen, vernietigt het vonnis in zoverre, en opnieuw recht doende:
- veroordeelt [geïntimeerde sub 1] , [stichting] en Vroom Invest hoofdelijk tot betaling aan [appellant 1] van een bedrag van € 278.900, te vermeerderen met de wettelijke rente van 7 februari 2014 tot aan de dag der voldoening;
7.2
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en [stichting] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.204), vastgesteld op € 5.307,08 voor verschotten en op € 6.286,27 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
7.3
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en [stichting] hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [geïntimeerde sub 1] en [stichting] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
7.4
veroordeelt [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep tegen [appellant 1] (zaaknummer 200.203.227), in het principaal hoger beroep vastgesteld op € 5.213,00 voor verschotten en op € 5.212,27 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en voor het incidenteel hoger beroep op nihil voor verschotten en op € 2.606,14 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
7.5
veroordeelt [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 246,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellant 2] , VR Bouw en Vroom Invest niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
7.6
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.7
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.B ter Heide, L.R. van Harinxma thoe Slooten en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van Harinxma thoe Slooten, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.