ECLI:NL:GHARL:2019:10793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
200.259.206/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens gebrek aan noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van een bewind. Betrokkene, geboren in 1993, had in 2012 een bewind aangevraagd vanwege schulden. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland had eerder, op 11 februari 2019, het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. Betrokkene ging hiertegen in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2019 heeft betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, aangevoerd dat er geen noodzaak meer is voor het bewind. Hij heeft inmiddels een jaar geen schulden meer en heeft geleerd zijn financiën zelf te beheren. De bewindvoerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en aangegeven dat het bewind niet meer zinvol is gezien de aversie van betrokkene.

Het hof heeft overwogen dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Betrokkene heeft in de afgelopen jaren geen nieuwe schulden gemaakt en is inmiddels schuldenvrij. Het hof heeft besloten het bewind op te heffen met ingang van 1 januari 2020, en de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.206
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7368474)
beschikking van 10 december 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: de broer,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Myrtax Bewindvoering B.V.,
kantoor houdende te Doetinchem,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 mei 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2019 plaatsgevonden. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door [A.] , begeleider van Siza. Namens de bewindvoerder is [B.] verschenen. De moeder en de broer zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren op [geboortedatum] 1993. Betrokkene en de broer zijn kinderen van de moeder.
3.2
Bij beschikking van 13 september 2012 heeft de kantonrechter in de rechtbank Arnhem een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene en heeft de kantonrechter [C.] tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij beschikking van 20 januari 2016 is de bewindvoerder tot opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
Betrokkene is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Betrokkene verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) alsnog op te heffen omdat er geen noodzaak (meer) bestaat voor het bewind.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
Betrokkene kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Volgens betrokkene bestaat er geen noodzaak meer voor bewind. Op het moment van indienen van het beroepschrift heeft betrokkene al een jaar geen schulden meer. De extra verzoeken om geld maken dat niet anders. Betrokkene was slechts 18 jaar toen hij het bewind vrijwillig verzocht en hij heeft sindsdien veel geleerd. Hij begrijpt dat zijn vaste lasten worden betaald met een automatische incasso en dat hij van het resterende geld kan leven en sparen. Het bewind is voor betrokkene een uitzichtloze situatie en het is voor hem een enorm beklemmend gevoel dat hij niet zelf zijn financiën kan beheren.
De bewindvoerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en bovendien aangevoerd dat het bewind bij de gebleken aversie van betrokkene daartegen niet zinvol blijkt te zijn.
5.3
Het hof is van oordeel dat niet langer is gebleken van de noodzaak tot een bewind over de goederen die aan betrokkene (zullen) toebehoren en zal het bewind daarom met ingang van 1 januari 2020 opheffen. Hiertoe overweegt het hof dat betrokkene zeven jaar geleden vrijwillig heeft verzocht om een bewind omdat hij schulden had opgebouwd. Betrokkene was toen nog jong en heeft ter mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat hij sindsdien veel heeft geleerd. Betrokkene heeft tijdens het bewind geen nieuwe schulden gemaakt en is bovendien ruim anderhalf jaar schuldenvrij. Dit is weliswaar gelukt met de hulp van de bewindvoerder, maar niet is gebleken dat betrokkene nu opnieuw schulden zal maken. Daarbij komt, zo heeft betrokkene ter mondelinge behandeling verklaard, dat hij altijd bij zijn broer terecht kan voor overleg of voor vragen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 februari 2019, en,
opnieuw beschikkende:
heft op met ingang van 1 januari 2020 het bewind over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, omdat de noodzaak daarvan niet langer is gebleken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.