ECLI:NL:GHARL:2019:10754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
21-004310-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verwerping beroep op noodweer en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het hof, omdat de verwerping van het beroep op noodweer door de verdachte onvoldoende gemotiveerd was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar niet aan zwaar lichamelijk letsel. De verdachte had aangever met een houten lat geslagen, maar het hof oordeelde dat de gedragingen van de aangever als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding konden worden gekwalificeerd. Echter, de verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, zowel in duur als in intensiteit. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004310-18
Uitspraak d.d.: 13 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) bij arrest van 12 december 2017 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 9 februari 2015 met parketnummer 08-278708-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Procesgang

De politierechter heeft bij vonnis van 9 februari 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] afgewezen.
De verdachte heeft op 18 februari 2015 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft in hoger beroep bij arrest van 19 april 2016 het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is bij dat arrest ter zake van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte heeft op 28 april 2016 tegen dit arrest – onbeperkt – beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 december 2017 het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gerechtshof de verwerping van het beroep op noodweer door de verdachte ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte wegens een geslaagd beroep op noodweer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 december 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)arm, heeft toegebracht door meermalen althans eenmaal (met kracht) met een (houten)lat althans een hard voorwerp in/op/tegen diens (onder)arm te slaan en/of (vervolgens)meermalen althans eenmaal met die (houten)lat althans dat harde voorwerp in/op/tegen diens gezicht/hoofd/schouder althans diens lichaam te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 december 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen althans eenmaal (met kracht) met een (houten)lat althans een hard voorwerp in/op/tegen diens (onder)arm te slaan en/of (vervolgens)meermalen althans eenmaal met die (houten)lat althans dat harde voorwerp in/op/tegen diens gezicht/hoofd/schouder althans diens lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 december 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen althans eenmaal (met kracht) met een (houten)lat althans een hard voorwerp in/op/tegen diens (onder)arm te slaan en/of (vervolgens)meermalen althans eenmaal met die (houten)lat althans dat harde voorwerp in/op/tegen diens gezicht/hoofd/schouder althans diens lichaam te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (onder)arm ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde

Verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (hierna: zware mishandeling) aan aangever [benadeelde] . Subsidiair wordt verdachte een poging tot zware mishandeling van aangever [benadeelde] verweten. Verdachte heeft erkend dat hij aangever [benadeelde] heeft geslagen met een houten lat, maar verdachte heeft hierbij een beroep gedaan op noodweer.
Het hof overweegt het navolgende.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, wordt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel betrokken.
Het hof is van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens niet in voldoende mate kan worden vastgesteld of het door de verdachte bij aangever [benadeelde] toegebrachte letsel, te weten een gebroken onderarm, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt het hof dat uit de vordering tot schadevergoeding van aangever [benadeelde] als benadeelde partij volgt dat hij op 24 december 2014 een operatie heeft ondergaan, waarbij een plaat in zijn onderarm is geplaatst (een zogenoemde ‘plaatosteosynthese’). Hoewel hiermee weliswaar is gebleken dat sprake is geweest van lichamelijk letsel bij het slachtoffer, bieden de medische gegevens onvoldoende houvast om vast te kunnen stellen dat de aard van dit letsel – en meer specifiek de aard en complexiteit van de onderarmbreuk – van dien aard is geweest dat niet verwacht werd dat aangever [benadeelde] binnen relatief korte tijd weer (volledig) zou zijn hersteld.
Het voorgaande betekent dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het meer subsidiair ten laste gelegde
Verdachte wordt meer subsidiair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, al dan niet met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, van aangever [benadeelde] . Verdachte heeft erkend dat hij aangever [benadeelde] heeft geslagen met een houten lat, maar verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging. Door de raadsman is een beroep gedaan op noodweer.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals reeds hiervoor overwegen is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte bij aangever [benadeelde] toegebrachte letsel, te weten een gebroken onderarm, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de verdachte van dit onderdeel van het meer subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het hof neemt met betrekking tot de bewijsmiddelen in aanmerking dat het incident tussen aangever en verdachte zich in een relatief kort tijdbestek heeft voltrokken. Mede ook gelet op het ontstane tijdsverloop sinds de pleegdatum van het ten laste gelegde, te weten 14 december 2014, zal het hof in beginsel zo veel mogelijk uitgaan van de inhoud van de verklaringen van verdachte, aangever en getuigen zoals deze kort na de pleegdatum van het feit zijn afgelegd.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden
Verdachte hoort in de avond van 14 december 2014 te [plaats] vanuit zijn woning een autoalarm afgaan. Verdachte is hierop naar buiten gegaan, ziet een persoon weglopen en ziet voorts dat een ruit van de auto van zijn vriendin is ingeslagen. Verdachte is hierop naar de schuur gelopen, heeft een lat gepakt en is terug de straat op gelopen. Verdachte hoort ergens in de straat een deur dichtslaan en ziet dat een man, naar later blijkt aangever, vanuit de woning in een snelle pas naar verdachte toe komt lopen. Tussen verdachte en aangever ontstaat een woordenwisseling. [1] Aangever heeft verklaard dat hij boos was en dat hij wellicht bedreigend is overgekomen op verdachte. [2]
Verdachte heeft verklaard dat aangever met geheven en gebalde vuist naar hem toe is gelopen. Aangever heeft verdachte twee vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Hierop heeft verdachte aangever zo’n 4 à 5 keer met de houten lat geslagen. [3] Door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gezien dat verdachte na het incident een rode striem op het linkerdeel van zijn gelaat had. [4]
Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte meermalen is geslagen met de lat. Aangever beschrijft dat dit slaan heel hard ging. Hij heeft op meerdere plaatsen op zijn lichaam pijn. Verdachte heeft ook op zijn arm geslagen waardoor deze is gebroken. Verdachte heeft aangever ook op zijn hoofd geraakt. Aangever heeft ook pijn aan zijn linkerschouder. [5] Aangever heeft na afloop van het incident een onderarmfractuur. [6] Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is waargenomen dat aangever een bult op zijn voorhoofd heeft, die geschaafd is en licht bloedt. [7] Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat aangever vanuit de woning naar buiten is gerend, dat verdachte meerdere malen met een balk op aangever begon te slaan en dat aangever op een gegeven moment de balk kon afpakken van verdachte. [8] Aangever heeft ook verklaard dat verdachte door bleef gaan met slaan, dat hij meende dat hij op een gegeven moment de lat af kon pakken en van zich af heeft gegooid. [9] Aangever heeft de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aangewezen dat de houten lat buiten de woning van aangever aan de linkerkant van de voordeur lag. [10]
Noodweer
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van aangever worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat aangever hem twee keer in het gezicht heeft geslagen alvorens verdachte is gaan slaan met de lat en bij verdachte is door de verbalisanten een rode striem in het gelaat waargenomen. Het hof acht het daarom aannemelijk dat verdachte eerst geslagen is door aangever.
Naar het oordeel van het hof is echter niet aannemelijk geworden dat deze situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte – het ongeveer 4 à 5 keer slaan en hard slaan met een houten lat – geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding en dat daarmee niet is voldaan aan de proportionaliteitseis die bij een geslaagd beroep op noodweer wordt gesteld.
Verdachte heeft door het hard en meermalen slaan van aangever met een houten lat de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding is zowel gelegen in de duur als in de intensiteit van de verdediging. Ten aanzien van de duur van de verdediging heeft het hof de verklaring van de getuige [getuige] en de verklaring van aangever in aanmerking genomen, waaruit volgt dat aangever de houten lat van verdachte afhandig heeft gemaakt alvorens verdachte ophield met slaan met de houten lat. Wat betreft de intensiteit van de verdediging heeft het hof betrokken dat de verdediging door verdachte heeft geresulteerd in onder andere een gebroken onderarm bij aangever en dat aangever heeft verklaard dat hij heel hard is geslagen door verdachte.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft tegenover de politie geen feiten of omstandigheden genoemd waaruit kan worden afgeleid dat bij hem sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat ook geen sprake is geweest van noodweerexces.
Conclusie
Het hof acht de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op 14 december 2014 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen met kracht met een houten lat tegen diens onderarm te slaan en tegen diens gezicht/hoofd/schouder te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever. De woordenwisseling met aangever is geëscaleerd in een geweldsincident, waarbij over en weer klappen zijn gevallen. Verdachte heeft buiten proporties gehandeld. Hij heeft aangever pijn en letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De mishandeling vond buiten op straat plaats, zodat deze voor omstanders waarneembaar was. Een dergelijk feit kan niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn. Het hof houdt bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening met het feit dat aangever in het ontstaan van de ruzie en de daarop volgende vechtpartij zeker een aandeel heeft gehad.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit en dat hij na het plegen van dit feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft een eigen bedrijf en hij heeft reeds de financiële nadelige gevolgen ondervonden, nu hij door deze strafzaak een hogere verzekeringspremie moet betalen.
De door de politierechter opgelegde taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis past op zichzelf bij de ernst van het bewezen verklaarde feit. Bij oplegging van deze straf wordt echter onvoldoende rekening gehouden met onder andere het tijdsverloop van inmiddels bijna vijf jaren. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten. Al het voorgaande afwegende, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis maar dan geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar passend is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor de vaststelling van de omvang van de aansprakelijkheid van verdachte nader zou moeten worden onderzocht in welke mate er sprake is van medeschuld van benadeelde aan het ontstaan en verloop van het conflict met verdachte, nu van agressie van benadeelde jegens verdachte genoegzaam is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , als bijlage opgenomen op pagina 13 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 1] , gesloten en getekend op 20 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, locatie [gemeente] .
2.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte door [verdachte] , als bijlage opgenomen op pagina 3 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 1] , gesloten en getekend op 20 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, locatie [gemeente] .
3.De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van
4.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , als bijlage opgenomen op pagina 13 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 1] , gesloten en getekend op 20 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost‑Nederland, locatie [gemeente] .
5.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte door [benadeelde] , als bijlage opgenomen op pagina 3 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 1] , gesloten en getekend op 20 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost‑Nederland, locatie [gemeente] .
6.Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 22 december 2014, genummerd [nummer 2] .
7.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aanhouding van [benadeelde] , als bijlage opgenomen op pagina 15 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 3] , gesloten en getekend op 17 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, locatie [gemeente] .
8.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , genummerd [nummer 4] , als bijlage ongenummerd (p. 12 en 13) opgenomen bij het proces-verbaal genummerd [nummer 3] , gesloten en getekend op 17 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, locatie [gemeente] .
9.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aangifte door [benadeelde] , als bijlage opgenomen op pagina 3 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 1] , gesloten en getekend op 20 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost‑Nederland, locatie [gemeente] .
10.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aanhouding van [benadeelde] , als bijlage opgenomen op pagina 15 e.v. van het proces-verbaal genummerd [nummer 3] , gesloten en getekend op 17 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost‑Nederland, locatie [gemeente] .