ECLI:NL:GHARL:2019:10753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
21-002693-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en strafoplegging in verkeerszaak met lichamelijk letsel en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het aanrijden van een fietsster, wat leidde tot lichamelijk letsel, en van diefstal met braak. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeeld voor diefstal en vernieling. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie behandeld, die zich richtte tegen de vrijspraak en de strafoplegging. Na onderzoek op de zittingen van 29 november 2019 en de eerdere zitting in eerste aanleg, heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De verdachte is vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal en vernieling gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. Daarnaast zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, terwijl de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard omdat deze niet werd gehandhaafd in hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002693-18
Uitspraak d.d.: 13 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 4 mei 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16‑652583-17 en 16-660211-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummers 16-026057-16, 16-659625-14 en 16‑705078‑16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de PI Nieuwegein te Nieuwegein.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens de appelschriftuur richt het hoger beroep zich tegen de vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde en tegen de strafoplegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en het in de zaak met parketnummer 16-660211-17 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde gevorderd dat verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden wordt opgelegd. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-660211-17 ten laste gelegde gevorderd dat verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar wordt opgelegd. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren. De advocaat-generaal heeft de toewijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken in de zaak met parketnummer 16-026057-16. De advocaat‑generaal heeft de toewijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden in de zaak met parketnummer 16‑659625‑14. Ten slotte heeft de advocaat-generaal de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 180 dagen in de zaak met parketnummer 16‑705078‑16 indien het hof hem zou volgen in de strafeis in die zaak. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 4 mei 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2, 3 en het in de zaak met parketnummer 16-660211-17 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen in de zaken met parketnummers 16-026057-16 en 16‑659625‑14 de aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar verlengd. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 16‑705078‑16.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-652583-17:
1.
primair
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, direct nadat hij [benadeelde] in een verkeerssituatie op haar fiets met een personenauto had aangereden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto, meermalen, althans eenmaal, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend en/of zonder te remmen op die [benadeelde] op zeer korte afstand is ingereden en/of toegereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, meermalen, althans eenmaal, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend en/of zonder te remmen op die [benadeelde] is ingereden en/of toegereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een personenauto meermalen, althans eenmaal, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend en/of zonder te remmen op die [benadeelde] ingereden en/of toegereden;
2.
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of en dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
primair
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een pand (gelegen aan [locatie] [adres] te [plaats 1] )
- een waterstofzuiger (merk Karcher),
- een sporttas,
- meerdere (lege) (drank)flessen (emballage),
- snoepgoed en/of
- meerdere theedoosjes,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [vereniging] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij, op of omstreeks 08 mei 2017, te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, althans in Nederland, een of meer goederen, te weten
- een waterstofzuiger (merk Karcher),
- een sporttas,
- meerdere (lege) (drank)flessen (emballage),
- snoepgoed en/of
- meerdere theedoosjes,
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak met parketnummer 16-660211-17 (gevoegd):
hij, op of omstreeks 8 mei 2017, te [plaats 1] , althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten [locatie] , ter hoogte van [plaats 2] en/of de hockeyvereniging (gevestigd aan [locatie] en gaande in de richting van de [straat] en/of [plaats 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, geen, althans een ongeldig verklaard rijbewijs heeft en/of
- terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van (een hoeveelheid van) een middel bevattende gamma-hydroxy-boterzuur (GHB), althans na gebruik van een hoeveelheid drugs, die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, over voornoemde [locatie] te rijden en/of
- (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het (direct voor hem gelegen) weggedeelte van [locatie] en/of het overige verkeer te letten en/of blijven te letten en/of
- (daarbij) in strijd met artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een mobiele telefoon vast te houden, althans (een) handeling(en) met en/of aan een mobiele telefoon te verrichten en/of
- (daarbij) zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of
- (aldus) voornoemd motorrijtuig (gedurende meerdere ogenblikken) heeft laten rijden, zonder dat hij controleerde of de weg voor hem vrij was
waardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen een fietsster, te weten [benadeelde] is aangereden en/of gebotst die in dezelfde rijrichting als verdachte op voornoemde weg reed, door welk ongeval die [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel, te weten een of meerdere bloeduitstorting(en) en/of kneuzing(en) en/of een diepe schaafwond, althans enig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, in die zin dat hij, verdachte, verkeerde onder zodanige invloed van (een hoeveelheid van) een stof, te weten GHB (gamma‑hydroxy‑boterzuur), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 1 primair een poging tot doodslag van aangeefster [benadeelde] , subsidiair een poging tot zware mishandeling van aangeefster en meer subsidiair bedreiging van aangeefster verweten. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om aangeefster aan te rijden en evenmin om haar te bedreigen.
Het hof overweegt als volgt.
Niet is gebleken dat verdachte willens en wetens aangeefster [benadeelde] van het leven heeft willen beroven, haar zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen of haar heeft willen bedreigen. Ook als het opzet van de verdachte niet gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel of het bedreigen, kunnen sommige handelingen toch zodanig van aard zijn dat alleen al in die handelingen het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het aanrijden van een persoon kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood, zwaar lichamelijk letsel of het bedreigen van deze persoon met zich meebrengen.
Het hof ziet zich daarom voor de vraag gesteld of uit het rijgedrag van de verdachte blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood, zwaar lichamelijk letsel of het bedreigen van aangeefster.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het doden van aangeefster, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster of het bedreigen van aangeefster. Daargelaten de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op deze gevolgen, heeft verdachte deze in ieder geval naar het oordeel van het hof niet bewust aanvaard. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het daaruit af te leiden verkeersgedrag van verdachte voorafgaand aan en na afloop van de aanrijding volgt weliswaar dat verdachte zeer laakbaar heeft gehandeld, maar deze handelingen zijn niet van dien aard, ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd, dat daaruit het voorwaardelijk opzet van verdachte op het doden van aangeefster, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster of het bedreigen van aangeefster kan worden afgeleid. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar met een emotieloze blik aankeek. Tevens heeft zij verklaard dat ze besefte dat verdachte opzettelijk bezig was om te proberen haar aan te rijden. Hoewel het hof het alleszins voorstelbaar en begrijpelijk acht dat aangeefster erg geschrokken is van de aanrijding en angstig werd door de reactie van verdachte, welke reactie niet overeen kwam met het gedrag wat men doorgaans van een bestuurder verwacht na een aanrijding met een persoon, maakt deze gevolgtrekking van aangeefster naar het oordeel van het hof niet dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangeefster, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster of het bedreigen van aangeefster.
Het hof zal daarom verdachte vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer 16-660211-17 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-652583-17:
2.
hij op 8 mei 2017 te [plaats 1] opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan [benadeelde] heeft vernield;
3.
primair
hij op 8 mei 2017 te [plaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een pand (gelegen aan [locatie] [adres] te [plaats 1] )
- een waterstofzuiger (merk Karcher),
- een sporttas,
- meerdere lege (drank)flessen,
- snoepgoed en
- meerdere theedoosjes,
toebehorende aan [vereniging] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Zaak met parketnummer 16-660211-17 (gevoegd):
hij op 8 mei 2017, te [plaats 1] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten [locatie] , ter hoogte van [plaats 2] en de hockeyvereniging (gevestigd aan [locatie] en gaande in de richting van [plaats 1] , zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, geen, althans een ongeldig verklaard rijbewijs heeft en
- terwijl hij, verdachte, na gebruik van een hoeveelheid drugs, die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, over voornoemde [locatie] te rijden en
- daarbij niet, althans in onvoldoende mate, op het (direct voor hem gelegen) weggedeelte van [locatie] en het overige verkeer te letten en
- daarbij in strijd met artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 handelingen met een mobiele telefoon te verrichten en
- daarbij zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
- aldus voornoemd motorrijtuig heeft laten rijden, zonder dat hij controleerde of de weg voor hem vrij was
waardoor hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen een fietsster, te weten [benadeelde] is aangereden die in dezelfde rijrichting als verdachte op voornoemde weg reed, door welk ongeval die [benadeelde] zodanig lichamelijk letsel, te weten bloeduitstortingen en kneuzingen en een diepe schaafwond opliep, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 16-660211-17 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hij heeft aangeefster die nietsvermoedend aan het fietsen was van achteren aangereden waardoor zij ten val kwam en waardoor haar lichamelijk letsel is toegebracht. Na de aanrijding probeerde verdachte weg te rijden, waarbij hij over de fiets van aangeefster is gereden. De fiets is daardoor vernield. Verdachte is aangeefster na het ongeval aldus niet te hulp geschoten, maar is juist weggereden van het plaats van het ongeval. Aangeefster heeft door de aanrijding niet alleen lichamelijk letsel opgelopen waardoor zij fysiek ongemak heeft ervaren, maar verdachte heeft haar met zijn rijgedrag veel vrees aangejaagd.
Bovendien heeft verdachte een aantal goederen uit een kantine van een korfbalvereniging gestolen, waarbij hij zich de toegang tot deze kantine heeft verkregen door middel van braak. Verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de korfbalvereniging en schade, hinder en overlast veroorzaakt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal, vernieling, maar ook andersoortige strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van het thans ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde strafbare feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Anders dan de rechtbank zal het hof geen (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde opleggen. Dit gelet op hetgeen daarover is opgemerkt in de reclasseringsrapportage van 4 maart 2019 en wat door verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven niet meer te willen meewerken met een reclasseringstoezicht.
Over verdachte zijn verschillende rapporten uitgebracht, waaruit naar voren komt dat er het nodige met hem aan de hand is. Meermalen is geprobeerd om met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht een ommekeer in het leven van verdachte te bewerkstelligen. In hoeverre verdachte niet wil meewerken, of dit niet kan, blijft onduidelijk. Wat wel duidelijk is geworden, is dat eerdere voorwaardelijke veroordelingen niet het beoogde effect hebben gehad.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard dat zij de vordering niet handhaaft in hoger beroep, omdat de schade inmiddels afgewikkeld is. De vordering behoeft aldus verder geen bespreking.

Vordering tenuitvoerlegging (met parketnummer 16-026057-16)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met parketnummer 16‑026057‑16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (met parketnummer 16-659625-14)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met parketnummer 16-659625-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf, voor zover deze niet reeds ten uitvoer is gelegd, worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (met parketnummer 16-705078-16)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen met parketnummer 16-705078-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De vordering tot tenuitvoerlegging kan ingevolge het bepaalde in artikel 14h, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht niet eerst ter terechtzitting worden gedaan.
Bovendien is het vonnis ten tijde van het indienen van de vordering tot tenuitvoerlegging en de beoordeling daarvan nog niet onherroepelijk, nu verdachte tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Het hoger beroep tegen dit vonnis is ter terechtzitting van het hof van 29 november 2019 gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met deze strafzaak. Gelet op dit apart te wijzen arrest van dit hof van heden is door het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf die door dit hof in hoger beroep niet is opgelegd.
Derhalve wordt het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer 16‑660211-17 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-652583-17 onder 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer 16-660211-17 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-660211-17 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Utrecht van, parketnummer 16-026057-16, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Midden-Nederland van, parketnummer 16-659625-14, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 16-705078-16.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.