ECLI:NL:GHARL:2019:10752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
21-006721-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor opzettelijke brandstichting in een auto, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 428 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de veroordeling bevestigd, maar de straf verlaagd tot 14 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte had op 18 december 2015 brand gesticht in een auto op een parkeerplaats bij een appartementencomplex, wat leidde tot schade aan meerdere voertuigen en fietsen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden toegewezen. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het ten laste gelegde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was dat dit daadwerkelijk te duchten was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006721-16
Uitspraak d.d.: 13 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden‑Nederland van 29 november 2016 met parketnummer 16-705078-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16‑659625-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de PI Nieuwegein te Nieuwegein.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 22 maart 2019 heeft verdachte het hoger beroep ingetrokken. Het hof heeft niet ingestemd met intrekking van het hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, veroordeling van verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De advocaat‑generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd, nu deze vordering al eerder is toegewezen. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de toewijzing van de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling dat ziet op een gevangenisstraf voor de duur van 117 dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 november 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 428 dagen, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto, (een personenauto merk [automerk 1] , met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [benadeelde] )
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (een) brandend(e) waxinelichtje(s), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde personenauto en/of
- een personenauto, merk [automerk 1] met kenteken [kenteken 1] toebehorende aan [naam] en/of
- een personenauto, merk [automerk] , met kenteken [kenteken 2] toebehorende aan [naam 1] en/of
- een personenauto, merk [automerk 2] , met kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [naam 2] en/of
- twee fietsen, toebehorende aan [naam 3] en/of [naam 2] , (in elk geval telkens aan (een) ander(en) dan verdachte)
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die [automerk 1] met kenteken [kenteken] en/of voor zich in die auto bevindende goederen en/of voor de andere genoemde auto's en/of voor het aldaar aanwezige flatgebouw (gelegen aan [adres 2] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in het flatgebouw bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Partiële vrijspraak van het ten laste gelegde

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan opzettelijke brandstichting in of aan een personenauto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Juridisch kader
Het hof overweegt met betrekking tot de bestanddelen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde het volgende.
In artikel 157, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is strafbaar gesteld het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. [1]
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De plaats van de brandstichting van de auto betreft een parkeerplaats aan de [adres 1] nabij de woning van aangeefster [benadeelde] aan de [adres 2] te [plaats] . Het appartementencomplex aan de [adres 2] te [plaats] kijkt uit over de parkeerplaats van de [adres 1] . De auto van [benadeelde] is door de brand geheel uitgebrand. Uit het sporenonderzoek is gebleken dat de auto van [benadeelde] in de versnelling stond en dat door de door brand ontstane kortsluiting de startmotor is gaan draaien en de auto naar voren is gereden. Verbalisant [verbalisant] relateert in het proces-verbaal van sporenonderzoek dat doordat de brandende auto richting de flat is gaan rijden, het vuur had kunnen overslaan naar het appartementencomplex aan de [adres 2] . In het appartementencomplex zijn 32 appartementen gevestigd. Als gevolg van de brand bleek onder meer de volgende schade te zijn ontstaan. Alle plastic delen van de linkerzijde van de auto van aangeefster [naam] waren gesmolten. De achterzijde van de auto van aangeefster [naam 1] was beschadigd door de hitte. De linker buitenspiegel, koplamp en mistlamp van de auto van aangever [naam 2] , die naast de brandende auto van [benadeelde] stond, waren gesmolten. Het zadel en de fietstassen van de fiets van aangever [naam 2] , die naast de uitgebrande auto stond, waren gesmolten. De fiets van aangeefster [naam 3] was tevens op diverse plekken gesmolten.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel?
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld in welke van de appartementen in het appartementencomplex of in welk deel van het complex personen aanwezig ware ten tijde van de brand. Daarnaast is uit het dossier onvoldoende duidelijk geworden hoe de appartementen in het complex ten opzichte van de brandende auto waren gesitueerd. Bovendien constateert het hof dat uit het dossier niet is gebleken dat als gevolg van de brand enige (constructieve) schade aan het appartementencomplex is ontstaan. Er is geen brand ontstaan aan of in het appartementencomplex. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de brandende auto zich aan de buitenzijde van het appartementencomplex bevond en dat zodoende geen sprake was van brandstichting binnen het appartementencomplex. Het dossier bevat derhalve geen onderbouwing van het gevaar voor mensenlevens (of zwaar lichamelijk letsel), naast de algemene stelling dat het vuur had kunnen overslaan.
Derhalve is naar het oordeel van het hof geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een of meer bewoners van het appartementencomplex en/of andere personen te duchten was.
Het hof zal verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2015 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto, een personenauto merk [automerk 1] , met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [benadeelde]
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk brandende waxinelichtjes, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die auto, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto en
- een personenauto met kenteken [kenteken 1] toebehorende aan [naam] en
- een personenauto, merk [automerk] , met kenteken [kenteken 2] toebehorende aan [naam 1] en
- een personenauto, merk [automerk 2] , met kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [naam 2] en
- twee fietsen, toebehorende aan [naam 3] en [naam 2] ,
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting door in een woonomgeving een geparkeerde auto in brand te steken. Deze auto is hierdoor volledig uitgebrand en door de brand zijn drie andere auto’s en twee fietsen beschadigd. De brandende auto stond geparkeerd op een parkeerplaats naast een appartementencomplex. Verdachte heeft door zo te handelen gevaar voor goederen veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, met schade voor de eigenaren van de beschadigde auto’s en fietsen tot gevolg. Hoewel verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij de door de rechtbank opgelegde straf heeft geaccepteerd, heeft hij voor dit feit naar het oordeel van het hof geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen of enige vorm van uitleg willen geven.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten. Tevens volgt daaruit dat verdachte na de pleegdatum van het thans ter beoordeling staande feit meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is begaan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Anders dan de rechtbank zal het hof geen (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en hier bijzondere voorwaarden aan verbinden. Dit gelet op hetgeen daarover is opgemerkt in de reclasseringsrapportage van 4 maart 2019 en wat door verdachte ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht. In het vonnis van 29 november 2016 heeft de rechtbank in het kader van de strafoplegging immers overwogen dat verdachte met de oplegging van bijzondere voorwaarden de laatste kans krijgt om te laten zien dat hij zich aan afspraken en voorwaarden wil houden. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven niet meer te willen meewerken met een reclasseringstoezicht.
Over verdachte zijn verschillende rapporten uitgebracht, waaruit naar voren komt dat er het nodige met hem aan de hand is. Meermalen is geprobeerd om met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht een ommekeer in het leven van verdachte te bewerkstelligen. In hoeverre verdachte niet wil meewerken, of dit niet kan, blijft onduidelijk. Wat wel duidelijk is geworden, is dat eerdere voorwaardelijke veroordelingen niet het beoogde effect hebben gehad.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, een passende en geboden bestraffing is. Dat deze van kortere duur is dan hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd, is gelegen in het feit dat het hof verdachte partieel heeft vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.474,42. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland van 1 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met parketnummer 16-659625-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Niet is komen vast te staan dat deze voorwaardelijk opgelegde straf al geheel is geëxecuteerd. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf, voor zover deze niet reeds ten uitvoer is gelegd, worden gelast.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Verdachte is op 15 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld van de gevangenisstraf die hem is opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 30 september 2013 met parketnummer 16.700848-13. De officier van justitie heeft op 25 februari 2016 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 117 dagen zal worden herroepen.
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij afzonderlijke beslissing van 29 november 2016 deze vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
Blijkens de akte rechtsmiddel en volmacht van de raadsman tot het instellen van hoger beroep van 13 december 2016 is het hoger beroep gericht tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland met parketnummer 16-705078-16 en 16/659625-14, dat ziet op de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
Nu de rechtbank Midden-Nederland reeds bij afzonderlijke beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft beslist en het hoger beroep van verdachte – blijkens de volmacht van de raadsman tot het instellen van hoger beroep en de akte rechtsmiddel – niet ziet op de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, behelst het hoger beroep in deze zaak dan ook niet de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.474,42 (duizend vierhonderdvierenzeventig euro en tweeënveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.474,42 (duizend vierhonderdvierenzeventig euro en tweeënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2015, parketnummer 16-659625-14, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 februari 2009,