ECLI:NL:GHARL:2019:10723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
18/00952 t/m 18/00955
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 september 2018. De rechtbank had de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2010 en 2012 vernietigd. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd aan belanghebbende, die in beroep ging tegen deze uitspraken. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur, waarbij ook proceskosten en griffierecht aan belanghebbende werden toegewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 geoordeeld dat de navorderingsaanslagen voor het jaar 2010 gegrond zijn, maar dat de uitspraken van de rechtbank voor het jaar 2012 juist waren. Het Hof heeft de navorderingsaanslag IB/PVV voor 2010 verminderd tot een belastbaar inkomen van € 56.146 en de heffingsrente dienovereenkomstig aangepast. De navorderingsaanslag ZVW voor 2010 werd bevestigd, terwijl de uitspraken van de rechtbank voor 2012 werden bevestigd. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.280.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00952, 18/00953, 18/00954 en 18/00955
uitspraakdatum: 10 december 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 september 2018, nummers AWB 17/2098, 17/2100, 17/2101 en 17/2102, ECLI:NL:RBGEL:2018:3882, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.913. Bij beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Daarnaast is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de premie inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd, berekend over het maximale bijdrage inkomen van € 33.189. Bij beschikking is heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.825. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
Daarnaast is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de ZVW opgelegd, berekend over een bijdrage inkomen van € 11.793. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.5.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen vernietigd. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende (€ 1.503) en vergoeding van het griffierecht gelast (€ 46).
1.7.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019.

2.Beoordeling van het geschil

2.1.
De Inspecteur heeft de betwiste navorderingsaanslagen opgelegd omdat hij van mening is dat de met de verkoop of exploitatie van de hierna te noemen onroerende zaken behaalde resultaten moeten worden gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1). Belanghebbende neemt het standpunt in dat de resultaten behoren tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
2.2.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen hun onderlinge geschillen bij wijze van compromis als volgt te beëindigen.
a. De onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [A] wordt voor de belastingheffing in het jaar 2010 gerekend tot het vermogen waarmee winst uit onderneming wordt behaald. De in dit jaar bij verkoop behaalde winst wordt, na aftrek van de MKB-winstvrijstelling, tot het belastbare inkomen in box 1 gerekend.
b. De onroerende zaken aan de [b-straat 2] te [A] worden voor de belastingheffing vanaf het jaar 2010 gerekend tot het vermogen waarmee belastbaar inkomen in box 3 wordt behaald.
c. Belanghebbende heeft aanspraak op vergoeding van proceskosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.3.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
2.4.
Uit het compromis vloeit voort dat de Rechtbank de voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW en de bijbehorende rentebeschikkingen ten onrechte heeft vernietigd. De voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV moet worden verminderd en worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.146 (belastbaar inkomen bij aanslag € 24.406 + resultaat verkoop € 36.068 -/- MKB-winstvrijstelling € 4.328). De heffingsrente moet dienovereenkomstig worden verminderd. De navorderingsaanslag ZVW is terecht opgelegd omdat deze is opgelegd naar een lager bijdrage inkomen dan uit de inkomenscorrectie voortvloeit.
2.5.
Uit het compromis vloeit voort dat de Rechtbank de voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW en de bijbehorende rentebeschikkingen terecht heeft vernietigd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur voor het jaar 2010 gegrond en voor het jaar 2012 ongegrond.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op € 1.280 (2,5 punten (1 punt verweerschrift, 0,5 punt conclusie van dupliek, 1 punt bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  factor 1 voor samenhangende zaken  € 512).

4.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.146,
– vermindert de ter zake in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag ZVW en de bijbehorende beschikking heffingsrente ongegrond,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW en de bijbehorende rentebeschikkingen,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de beslissingen over proceskosten en griffierecht,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.280.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 10 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.