In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van de erflaatster, [B.]. De verzoeker, [verzoeker], heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, terwijl de verweerders, zijn broers en zussen, deze zuiver hebben aanvaard. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het verzoek van [verzoeker] tot benoeming van een vereffenaar afgewezen. In hoger beroep verzocht [verzoeker] het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en alsnog de door hem voorgedragen vereffenaar, mr. [C.], te benoemen.
Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] in eerdere procedures heeft betoogd dat betalingen aan de verweerders door de erflaatster als schenkingen moeten worden aangemerkt en dat deze in de nalatenschap moeten worden ingebracht. Het hof oordeelde dat de eerdere uitspraken bindende kracht hebben en dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de vervaltermijn van vijf jaar een beroep heeft gedaan op zijn legitieme portie. Het hof concludeert dat het verzoek van [verzoeker] niet voor toewijzing in aanmerking komt en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.
De kosten van het hoger beroep worden aan [verzoeker] opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De uitspraak benadrukt de betekenis van de vervaltermijn en de kracht van gewijsde in het civiele recht, met name in zaken die betrekking hebben op nalatenschappen.