ECLI:NL:GHARL:2019:10668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
21-002649-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het verkopen van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en zelf recht gedaan. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 mei 2018, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting op 12 november 2019 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, bestudeerd. De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 8 juli 2016 tot en met eind december 2016 cocaïne heeft verkocht. De verdediging betwistte dit en stelde dat de verdachte alleen handelde en dat de periode van verkoop niet kon worden bewezen.

Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met anderen cocaïne had verkocht. Het hof heeft de periode van verkoop vastgesteld op 1 juli 2016 tot en met 15 januari 2017. De verdachte werd schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd. Het hof legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 228 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen auto gelast aan de rechthebbende.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002649-18
Uitspraak d.d.: 26 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 3 mei 2018 met parketnummer 16-652637-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- en voor zover in hoger beroep nog aan de orde tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2014 tot en met 17 mei 2017 te Woerden en/of Uithoorn en/of Harmelen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; art. 2 Opiumwet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 8 juli 2016 tot en met eind december 2016 cocaïne heeft verkocht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar enige tijd cocaïne heeft verkocht, maar dat hij dit alleen heeft gedaan en dat de door de rechtbank aangenomen periode – te weten van 1 januari 2015 tot en met 15 januari 2017 – niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte kan slechts worden veroordeeld voor de periode van 8 juli 2016 tot en met eind december 2016. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij rond de tweede week van juli 2016 een aantal contacten heeft overgenomen van een dealer in Woerden die zichzelf Rambo noemde en dat hij rond de feestdagen van 2016 is gestopt met het dealen van drugs. Die verklaring vindt steun in meerdere bewijsmiddelen, waaronder verschillende getuigen (afnemers) die verklaren dat verdachte in de zomer van 2016 is begonnen en in de winter van 2016 is gestopt. De verklaringen van een aantal andere afnemers waaruit zou volgen dat sprake is van een langere dealperiode zijn onvoldoende betrouwbaar om de verklaring van verdachte terzijde te schuiven.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gedurende de door de advocaat-generaal en de verdediging als uitgangspunt genomen periode onder de naam Rambo cocaïne heeft verkocht aan verschillende personen. Dat verdachte daarbij heeft samengewerkt met anderen, vindt steun in het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de drugs afnam bij medeverdachte [medeverdachte] en diverse afnemers hebben verklaard dat als zij Rambo belden niet telkens dezelfde persoon kwam, maar dat één van de Rambo’s kwam en deze personen rouleerden.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier weliswaar aanwijzingen waaruit lijkt te volgen dat verdachte gedurende een langere periode cocaïne heeft verkocht dan waarover hij zelf heeft verklaard, maar in het bijzonder gelet op de bij de rechter-commissaris afgelegde nadere verklaringen van verschillende afnemers kan niet worden uitgesloten dat verdachte inderdaad (pas) in juli 2016 is begonnen met dealen en daarmee half januari 2017 is gestopt. Het hof zal daarom, grotendeels aansluitend bij de advocaat-generaal en de verdediging uitgaan van de periode van 1 juli 2016 tot en met 15 januari 2017.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode gelegen tussen
1 januari 2014 tot en met 17 mei 20171 juli 2016 tot en met 15 januari 2017te Woerden en
/of Uithoorn en/ofHarmelen
en/of Mijdrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
één of meerander
(en
),
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd en
/ofopzettelijk aanwezig heeft gehad
(een
)hoeveelhe
(i
)d
(en)van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval
(telkens
) (een
)middel
(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
; art. 2 Opiumwet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De Rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren op te leggen.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om aan verdachte ofwel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest op te leggen, gecombineerd met een forse taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 6 maanden op frequente schaal en samen met anderen cocaïne verkocht aan een groot aantal verschillende personen. De handel in harddrugs zoals cocaïne dient krachtig te worden bestreden. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs zoals cocaïne schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 11 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het Voortgangsverslag Toezicht van Reclassering Nederland van 29 oktober 2019, waaruit volgt dat verdachte zich aan de voorwaarden heeft gehouden, zich meewerkend heeft opgesteld, werk en inkomen heeft gekregen en hiermee zijn schulden (heeft) af(ge)lost, recent is getrouwd en een huurwoning heeft betrokken.
Naar het oordeel van het hof is oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden. Anders dan de raadsman heeft bepleit ziet het hof, gezien de ernst van het feit en de duur en frequentie waarmee verdachte cocaïne heeft verkocht, geen aanleiding om te volstaan met de enkele oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 228 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uur, passend en geboden is.

Beslag

Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto (Opel Corsa), met kenteken [kenteken] , zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende, te weten [rechthebbende] .

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
228 (tweehonderdachtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende
[rechthebbende]van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 personenauto (Opel Corsa), kenteken [kenteken] .
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. M. Schoemaker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier,
en op 26 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.