ECLI:NL:GHARL:2019:10623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
200.234.537/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toedeling van registergoed door executeur zonder instemming erfgenamen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019, gaat het om een geschil tussen erfgenamen over de toedeling van een perceel grond in Suriname. De appellanten, [appellant1] en [appellant2], hebben in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde], die als executeur van de nalatenschap van hun overleden moeder heeft gehandeld. De kern van het geschil is dat [geïntimeerde] zich zonder instemming van de overige erfgenamen een perceel grond heeft toegeëigend, wat door de appellanten als onrechtmatig wordt beschouwd. De appellanten vorderen schadevergoeding en een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] op 29 augustus 2012 het perceel aan zichzelf heeft toegedeeld, terwijl er geen overeenstemming was met de andere erfgenamen over deze toedeling. De appellanten hebben gesteld dat zij door het handelen van [geïntimeerde] schade hebben geleden, omdat zij een onverdeeld aandeel in het perceel zijn misgelopen. Het hof oordeelt dat de handelwijze van [geïntimeerde] onrechtmatig is geweest en dat hij verwijtbaar heeft gehandeld door de notaris een verkeerde voorstelling van zaken te geven.

Het hof heeft de vorderingen van de appellanten toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 9.275,38 aan ieder van de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.234.537/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5383681 / MC EXPL 16-10523)
arrest van 10 december 2019
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [appellant1] ,
2. [appellant2] ,
wonende te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [appellant2] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Leenhouts, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
advocaat: mr. H. den Besten, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 mei 2018 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 10 september 2018; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte van [appellant1] en [appellant2] .
1.4
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.5
[appellant1] en [appellant2] vorderen, onder wijziging van eis, in hoger beroep:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich het hierna nader te omschrijven registergoed te Suriname toe te eigenen zonder instemming van de mede-eigenaren en
primair
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan ieder van hen van een bedrag van € 59.658,-, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf
14 september 2012;
subsidiair
III [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot overdracht aan ieder van hen van hun onverdeeld aandeel in de registergoederen;
IV [geïntimeerde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 1.250,- en de kosten van deze procedure.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.2
Op [datum 1] 1997 is te [plaats 1] overleden mevrouw [overledene 1] . Zij is in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [overledene 2] , overleden op
[datum 2] 1973. [overledene 1] en [overledene 2] hadden 8 kinderen te weten: [appellant1] , [geïntimeerde] , [erfgenaam 1] ( [erfgenaam 1] ), [appellant2] , [erfgenaam 2] ( [erfgenaam 2] ), [erfgenaam 3] ( [erfgenaam 3] ), [erfgenaam 4] ( [erfgenaam 4] ) en [erfgenaam 5] ( [erfgenaam 5] ). Zij zijn de enige erfgenamen van [overledene 1] . Inmiddels is [erfgenaam 5] op [datum 3] 2012 overleden. Zij heeft haar broers en zusters als enige en algehele erfgenamen achtergelaten.
2.3
Tot de nalatenschap van [overledene 1] behoorde onder meer een perceel grond met een oppervlakte van 8.115,96 m2, gelegen in het district [district] te Suriname, aangeduid op een kaart van de landmeter in Suriname van 19 mei 1972 met de letters [perceelaanduiding] , deel uitmakende van de voormalige plantage [plantage] en gelegen op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] , hierna te noemen: het perceel. Op het perceel bevinden zich een vervallen winkel/woning en een begraafplaats.
2.4
[appellant1] , [erfgenaam 1] , [appellant2] , [erfgenaam 2] , [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] hebben ieder op 1 mei 2012 aan [geïntimeerde] een boedelvolmacht verstrekt om hen te vertegenwoordigen bij het beheer en de vereffening van de nalatenschap, waaronder met name de bevoegdheid hen te vertegenwoordigen bij beschikkingshandelingen over goederen van de nalatenschap.
2.5
Bij akte van 29 augustus 2012 verleden ten overstaan van mr. Diepak Shaileedra Premnath Shitoe, notaris te Paramaribo, Suriname, heeft [geïntimeerde] het perceel aan zichzelf toegedeeld. In de akte is onder meer opgenomen:
"De comparant in prive(hof: [geïntimeerde] )
en als gemeld(hof: als gevolmachtigde van [appellant1] , [erfgenaam 1] , [appellant2] , [erfgenaam 2] , [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] )
verklaarde wegens overbedeling bereids onderling met elkaar te hebben verrekend zodat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben casu quo aan elkaar iets verschuldigd zijn."
3.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft [appellant1] bij dagvaarding in eerste aanleg in conventie, kort samengevat, gevorderd [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om haar onverdeeld aandeel in het perceel op kosten van [geïntimeerde] aan haar over te dragen.
3.2
[appellant2] heeft bij dezelfde dagvaarding gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om aan haar te betalen, zonder verrekening, een bedrag van € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2016.
3.3
[appellant1] en [appellant2] hebben verder vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover en vergoeding van de kosten van de procedure.
3.4
De kantonrechter heeft een op 28 juni 2017 door [appellant1] en [appellant2] ingediende wijziging van eis niet toegestaan wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Vervolgens heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant1] en [appellant2] afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

De wijziging van eis
4.1
Het hof stelt vast dat [appellant1] en [appellant2] in hoger beroep hun eis hebben gewijzigd. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant1] en [appellant2] als zodanig. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vorderingen van [appellant1] en [appellant2] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
De grieven
4.2
Grief Iis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [appellant1] en [appellant2] op 28 juni 2017 ingediende wijziging van eis in strijd is met een goede procesorde. Aangezien de vorderingen waarop thans in hoger beroep zal worden beslist gelijk zijn aan de in de akte van 28 juni 2017 geformuleerde vorderingen behoeft grief I verder geen bespreking.
4.3
In
grief IIhebben [appellant1] en [appellant2] aangevoerd dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat zij hun vordering hebben gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst met [geïntimeerde] over de verdere afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. Er is naar hun mening echter geen overeenstemming met [geïntimeerde] . Volgens [appellant1] en [appellant2] heeft [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld tegenover hen door met gebruikmaking van de boedelvolmacht het perceel op zijn naam te zetten. [geïntimeerde] heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn volmacht. Door dit onrechtmatige handelen is hen daardoor een onverdeeld aandeel in het perceel ontnomen, waardoor zij schade hebben geleden. [geïntimeerde] is als gevolg daarvan onrechtvaardig verrijkt en zij zijn ieder voor 1/7 deel van de waarde van de grond verarmd.
4.4
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij in 2012 met de andere erfgenamen de afwikkeling van de nalatenschap heeft besproken. Op grond van de gemaakte afspraken zou aan [erfgenaam 3] en [erfgenaam 4] het bovenste gedeelte van het perceel worden toegedeeld, waarbij [erfgenaam 4] aan [erfgenaam 3] het vruchtgebruik zou geven. Hijzelf zou het onderste gedeelte van het perceel toegedeeld krijgen. [erfgenaam 3] , [erfgenaam 4] en [geïntimeerde] zouden de andere erven ieder het hen toekomende deel van de waarde van het perceel uitbetalen. Om dit te regelen is hij in augustus 2012 naar Suriname gereisd, aldus [geïntimeerde] . Omdat hijzelf maar een korte tijd in Suriname verbleef en [erfgenaam 3] daar in die periode niet aanwezig was en het perceel in de familie zou blijven, heeft hij het perceel met gebruikmaking van de boedelvolmacht op zijn naam laten zetten, zodat later in Nederland een en ander verder afgehandeld zou kunnen worden. Op 27 oktober 2014 heeft hij een overzicht van baten en lasten aan de andere erfgename toegestuurd, waaruit volgens hem blijkt dat iedere erfgenaam aanspraak heeft op € 9.218,57.
4.5
Het hof stelt voorop dat voor de beoordeling van dit geschil er vanuit moet worden gegaan dat het perceel aan [geïntimeerde] is toegedeeld bij notariële akte van 29 augustus 2012, nu [appellant1] en [appellant2] geen vernietiging van die toedeling hebben gevorderd.
4.6
Op grond van de stukken moet verder worden vastgesteld dat, anders dan in de notariële akte van 29 augustus 2012 is weergegeven, tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds [appellant1] en [appellant2] geen overeenstemming bestond over de vergoeding door [geïntimeerde] aan [appellant1] en [appellant2] wegens overbedeling en dat geen vergoeding aan hen van een evenredig deel van de waarde van het perceel heeft plaatsgevonden.
4.7
De conclusie moet daarom zijn dat de handelwijze van [geïntimeerde] , waarbij hij zich het perceel zonder vergoeding aan [appellant1] en [appellant2] heeft laten toedelen, onrechtmatig is geweest tegenover [appellant1] en [appellant2] en dat hij verwijtbaar heeft gehandeld door de notaris een verkeerde voorstelling van zaken te geven. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.8
Als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] hebben [appellant1] en [appellant2] schade geleden in de vorm van het mislopen van 1/7 deel van de waarde van het perceel ten tijde van het passeren van de akte van 29 augustus 2012. Deze schade komt voor vergoeding in aanmerking.
4.9
Over de waarde van het perceel en daarmee de hoogte van de schadevergoeding verschillen partijen van mening. [geïntimeerde] heeft zich gebaseerd op een taxatierapport van [naam taxateur 1] van 21 augustus 2012, die de vrije verkoopwaarde heeft bepaald op € 64.927,68.
[appellant1] en [appellant2] hebben gesteld dat op grond van een rapport van [naam taxateur 2] van 31 maart 2017 moet worden uitgegaan van een waarde van het perceel van € 417.798,-.
4.1
Vastgesteld moet worden, zoals ook [geïntimeerde] heeft aangevoerd, dat het rapport van [naam taxateur 2] , anders dan het rapport van [naam taxateur 1] , niet de waarde weergeeft ten tijde van het passeren van de akte van toedeling. [appellant1] en [appellant2] hebben de stelling van [geïntimeerde] dat moet worden uitgegaan van een waarde van € 64.927,68 dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van dit bedrag moet worden uitgegaan.
Dat betekent dat [appellant1] en [appellant2] ieder aanspraak kunnen maken op € 9.275.38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf, zoals gevorderd, 14 september 2012.
4.11
Aangezien de primaire vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen behoeft de subsidiaire vordering geen bespreking.
4.12
Grief II slaagt.
4.13
[appellant1] en [appellant2] hebben vergoeding gevorderd van door hen gemaakte buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 1.250,-.
Voor buitengerechtelijke incassokosten geldt dat zij op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. In lid 3 van dit artikel is daarop een uitzondering gemaakt in het geval op grond van artikel 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [appellant1] en [appellant2] hebben niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan zij vergoeding vorderen moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
4.14
Grief II slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht toewijzen en [geïntimeerde] veroordelen tot betaling aan [appellant1] en [appellant2] ieder van een bedrag van € 9.275,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2012. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.15
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 1 november 2017 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zichzelf het perceel zonder toestemming van [appellant1] en [appellant2] toe te delen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant1] en [appellant2] ieder van € 9.275,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2012;
verklaart dit arrest, voor zover het deze veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2019.