ECLI:NL:GHARL:2019:10622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
200.233.041/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gemeente bij afsluiting van woningen en bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, waaronder Muziekschool [A] en Muziek [appellant] Deventer B.V., tegen de Gemeente Deventer. De appellanten stellen dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de sloten van de toegangsdeur naar de bovenetages van hun pand te vervangen, waardoor zij geen toegang meer hadden tot hun woningen en bedrijfsruimten. De gemeente had eerder bestuursdwang toegepast, omdat de particuliere bewoning van het pand in strijd was met het bestemmingsplan. De appellanten hebben de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hierdoor hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft geoordeeld dat de gemeente rechtmatig heeft gehandeld, omdat de appellanten als gebruikers van het pand belanghebbenden waren en de bestuursrechtelijke rechtsgang niet hebben gevolgd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.041/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/196217)
arrest van 10 december 2019
in de zaak van

1.[appellant] , h.o.d.n. Muziekschool [A] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[appellant],

2.Muziek [appellant] Deventer B.V.,

gevestigd te Deventer,
hierna:
MMD,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. M. Stokdijk, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
Gemeente Deventer,
zetelend te Deventer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. B.F.J. Bollen, kantoorhoudend te Tilburg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 28 mei 2019 heeft op 30 september 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Een kopie van het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in het dossier. Het hof heeft beslist dat vandaag arrest wordt gewezen. Namens [appellanten] c.s. is commentaar geleverd op het proces-verbaal. Alleen wanneer dat voor de te nemen beslissing van belang is, komt het hof daarop terug.

2.De feiten

2.1
[appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van Mayhill Vastgoed BV (hierna: Mayhill). Deze vennootschap is eigenaresse van het pand aan de Kamperstraat 13012, 13014 en 13016 in Deventer (het pand). MMD is gevestigd op de begane grond van het pand. Ook van die vennootschap is [appellant] enig aandeelhouder en bestuurder.
2.2
Op de eerste verdieping van het pand bevinden zich twee woningen, op de tweede verdieping bevindt zich één woning. In een ruimte op die verdieping drijft [appellant] in de vorm van een eenmanszaak muziekschool [A] .
2.3
In een besluit van 22 juli 2013 heeft het college van B&W van de gemeente (het college) Mayhill onder oplegging van een dwangsom gelast de particuliere bewoning van het pand te (doen) staken en gestaakt te houden. Het door Mayhill daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Zowel het beroep tegen die beslissing als het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank is ongegrond verklaard.
2.4
Omdat Mayhill niet aan de last voldeed en daardoor de maximale dwangsom was verbeurd, heeft het college Mayhill in een besluit van 5 maart 2015 onder oplegging van bestuursdwang gelast de bewoning van het pand binnen drie maanden te (doen) staken en gestaakt te houden, met de mededeling dat het pand anders op kosten van Mayhill zou worden ontruimd. Het door Mayhill tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard. Het door haar ingestelde beroep en het vervolgens ingestelde hoger beroep zijn ook ongegrond verklaard.
2.5
Nadat een verzoek van Mayhill tot schorsing van het bestuursdwangbesluit was afgewezen, heeft de gemeente beide verdiepingen van het pand op 15 juni 2015 laten ontruimen en de sloten laten vervangen van de deur die toegang geeft naar die verdiepingen en de kelder. De vestiging van MMD op de begane grond bleef bereikbaar.
2.6
In een besluit van 8 juli 2015 heeft het college de kosten van bestuursdwang vastgesteld en op Mayhill verhaald. Het door Mayhill tegen dat besluit gemaakte bezwaar, het beroep tegen het besluit op bezwaar en het daarop volgende hoger beroep is telkens ongegrond verklaard.
2.7
In een besluit van 15 juli 2015 heeft het college met een beroep op artikel 5:31 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) schriftelijk aan Mayhill meegedeeld dat zij op
15 juni 2015 feitelijk spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast met als doel het beëindigen van het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan, door na de ontruiming de toegangsdeur van een nieuw slot te voorzien. Het bezwaar dat Mayhill tegen dat besluit heeft ingediend, is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, net als het vervolgens door Mayhill ingestelde beroep. Tegen deze laatste uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.8
Op 17 juli 2015 heeft de gemeente het pand laten verzegelen, waarna de voorzieningenrechter de vorderingen van Mayhill tot afgifte van de sleutels op 31 juli 2015 heeft afgewezen. Kort daarna, op 5 augustus 2015, heeft de gemeente Mayhill meegedeeld dat gebruik van het pand als bedrijfspand is toegestaan, dat een muziekschool daarbinnen past en dat het college bereid is tot afgifte van de sleutels zodra Mayhill voor het oprichten van een muziekschool een melding zou hebben gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op 12 augustus 2015 heeft Mayhill bericht dat zij die melding had gedaan, waarna de gemeente de sleutels op 19 augustus 2015 heeft afgegeven.
2.9
[appellanten] c.s. hebben de gemeente aansprakelijk gesteld voor beweerdelijk geleden schade en hebben de gemeente gesommeerd die schade te voldoen. De gemeente heeft dat niet gedaan.

3.De vorderingen en de beslissing van de rechtbank

3.1
Volgens [appellanten] c.s. heeft de gemeente onrechtmatig tegenover hen gehandeld door de sloten van de toegangsdeur naar de bovenetage ( [A] ) en de kelder (MMD) te vervangen. De gemeente wist immers - had althans moeten weten - dat deze ondernemingen in het pand werden gedreven. Met hun belangen heeft de gemeente echter geen rekening gehouden, aldus [appellanten] c.s. De rechtbank heeft de vorderingen, die strekten tot vergoeding van daardoor geleden (omzet)schade, afgewezen. Het hoger beroep strekt ertoe dat deze vorderingen alsnog worden toegewezen. Met betrekking tot de hoofdsommen zijn die vorderingen verminderd tot € 2.467,75 aan schade van [A] en € 45.324,20 aan schade van MMD.

4.Thematische beoordeling van de grieven

4.1
De gemeente komt in de redenering van [appellanten] c.s. geen beroep toe op de zogenoemde formele rechtskracht van het op 15 juli 2015 op schrift gestelde besluit om de spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat van dergelijke bestuursdwang geen sprake is geweest. De gemeente heeft volgens hen namelijk slechts feitelijk uitvoering gegeven aan haar aankondiging in de last onder bestuursdwang van 5 maart 2015 (de ontruiming). Ten tijde van die ontruiming is met geen woord gerept over spoedeisende bestuursdwang. Nadien is dat tot 15 juli 2015 ook niet gebeurd. Mayhill is juist te kennen gegeven dat de sleutels zouden worden teruggegeven als de volledige kosten van de bestuursdwang zouden zijn betaald.
4.2
Bij de beoordeling van dat standpunt stelt het hof voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de ontruiming en de kosten daarvan (waarop de besluiten van 5 maart en 8 juli 2015 zien) en het vervangen van de sloten. Op dat laatste ziet de aan Mayhill gerichte schriftelijke bevestiging van 15 juli 2015 van de spoedeisende bestuursdwang op 15 juni 2015. De gemeente deelt daarin mee dat de toegangsdeur van de woningen na de ontruiming is voorzien van een nieuw slot om een einde te maken aan het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. In haar brief licht de gemeente toe dat dit is gebeurd omdat Mayhill steeds heeft aangegeven dat de woningen waren bewoond door personeelsleden van MMD die daar volgens haar gezien de aard van hun dienstverband functioneel woonachtig waren. Nadat de voorzieningenrechter op 9 juni 2015 het verzoek van Mayhill om een voorlopige voorziening daarover had afgewezen, heeft Mayhill op
11 juni 2015 gemeld dat de woningen gekraakt waren. Enkele dagen daarna kwam de mededeling dat de huurovereenkomsten aan de bewoners waren opgezegd, maar dat deze huuropzegging door de bewoners niet werd geaccepteerd. Op 15 juni 2015 stonden zij nog als bewoners van het pand geregistreerd. Daarnaast constateert de gemeente in deze toelichting dat Mayhill haar het verwijt maakt de huurwetgeving niet te respecteren. Onder deze omstandigheden bestond bij de gemeente de verwachting dat de bewoning na ontruiming niet gestaakt zou blijven. Het nieuwe slot in de toegangsdeur is op dat moment, en om die reden, met spoedeisende bestuursdwang aangebracht, zo schrijft de gemeente. De bevoegdheid daartoe heeft de gemeente gebaseerd op artikel 125 Gemeentewet in samenhang met artikel 5.1 en volgende van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5:31 tweede lid van de Awb. Het besluit eindigt met het volgende:
"Last onder bestuursdwang
Gelet op het voorgaande hebben wij op 15 juni 2015 besloten om met spoed bestuursdwang toe te passen. De woning aan de Kamperstraat 13012,13014 en 13016 zijn voorzien van nieuwe sloten. Tevens hebben wij besloten dat alle kosten (in de meest ruime zin) die gepaard gaan met de toepassing van de bestuursdwang op u zullen worden verhaald.
Bezwaar
Tegen dit besluit kunt u, op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na verzenddatum van deze brief, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van
burgemeester en wethouders van Deventer (…)."
4.3
Tegen dit besluit stond dus een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. Die is door Mayhill ook gevolgd. Dat deze procedure niet heeft geleid tot enige toetsing van het feitelijk handelen van de gemeente, van haar beweegredenen en de daarover gedane mededelingen, of tot een belangenafweging, komt doordat de beroepsgronden door Mayhill niet op tijd zijn ingediend. Het gevolg daarvan is geweest dat de administratiefrechtelijke rechtsgang niet tot vernietiging van het besluit heeft kunnen leiden. De burgerlijke rechter moet daarom van de geldigheid van dat besluit uitgaan, tenzij de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op die regel een uitzondering moet worden gemaakt. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn door [appellanten] c.s. echter niet aangevoerd.
4.4
[appellanten] c.s. voeren wel aan dat het besluit van 15 juli 2015 net als het besluit tot ontruiming is gericht tegen Mayhill en dat zij daar zelf niet van in kennis zijn gesteld. Zij zijn niet de bewoners waar die besluiten op betrekking hebben, hoefden niet te verwachten dat hun ook het gebruik van het pand zou worden ontzegd, terwijl zij ook niet aan te merken zijn als belanghebbenden in de zin van de Awb. De formele rechtskracht van het besluit van 15 juli 2015 kan hun daarom niet worden tegengeworpen.
4.5
Ook dit verweer moet stranden: omdat [appellanten] c.s. gebruikers waren van de afgesloten delen van het pand, waren hun belangen rechtstreeks bij het besluit van 15 juli 2015 betrokken. Zij waren daarom aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 lid 1 Awb. Voor hen heeft dan ook de mogelijkheid opengestaan de grondslag van hun vorderingen (het onbevoegd vervangen van de sloten) door de bestuursrechter te laten beoordelen. Onbestreden is dat [appellanten] en MMD in de persoon van [appellanten] al vanaf het moment van ontvangst van de schriftelijke bevestiging van het besluit van 15 juli 2015 van de inhoud daarvan op de hoogte waren. Hierbij verdient nog opmerking dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 31 juli 2015 [appellanten] er expliciet op heeft gewezen dat (ook) voor hem vanwege de afsluiting van het pand een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat.
4.6
Nu van de rechtmatigheid van het besluit van 15 juli 2015 moet worden uitgegaan, is er geen ruimte voor het oordeel dat de gemeente met het door dat besluit bestreken vervangen van de sloten van het pand onrechtmatig tegenover [appellanten] c.s. hebben gehandeld.
4.7
De grieven bevatten geen stellingen die hiervoor niet zijn besproken, en die wel tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Verdere bespreking van de grieven is daarom niet nodig. [appellanten] c.s. zullen ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep IV, 2 punten).

5.De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel in Zwolle van 27 september 2017 en veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep. Tot aan deze uitspraak worden die kosten aan de kant van de gemeente vastgesteld op € 1.978,- voor verschotten en op € 3.918,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Het hof verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, W.F. Boele en D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2019.