In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken van belanghebbende om ambtshalve vermindering van aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2005 tot en met 2013. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de Inspecteur van de Belastingdienst, die de verzoeken om vermindering had afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2009 niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de afwijzing van de verzoeken niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kon worden aangemerkt. Voor de jaren 2010, 2012 en 2013 oordeelde het Hof dat de Inspecteur de verzoeken om vermindering terecht had afgewezen, omdat deze verzoeken buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Belanghebbende had ook aangevoerd dat de terugvordering van bijstandsuitkeringen door de gemeente Súdwest-Fryslân onterecht was, maar het Hof oordeelde dat dit niet ter beoordeling stond van de belastingrechter. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.