ECLI:NL:GHARL:2019:10513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
200.262.784/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling in opvoedomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De minderjarige staat sinds 20 april 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is aanvankelijk uit huis geplaatst, maar woont sinds november 2018 weer bij de moeder. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 april 2020, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2019 heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, haar grieven toegelicht. De GI heeft verweer gevoerd en de verlenging van de ondertoezichtstelling verdedigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedomgeving van de minderjarige door de inzet van de moeder en de GI in positieve zin is veranderd. De vader heeft aangegeven geen rol meer te willen spelen in het leven van de minderjarige, en de moeder heeft plannen om een verzoek tot gezagswijziging in te dienen. Het hof heeft geconcludeerd dat er op dit moment geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van de minderjarige, waardoor de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is. De bestreden beschikking van de kinderrechter is gedeeltelijk vernietigd, en de ondertoezichtstelling is beëindigd, terwijl de eerdere beschikking voor zover deze betrekking heeft op de periode tot heden is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.262.784/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/190554 / JE RK 19-141)
beschikking van 3 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Scheffers te Kolham,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 juli 2019;
- het verweerschrift van de GI;
- een brief van 15 oktober 2019 van mr. Scheffers met productie(s);
- een brief van 31 oktober 2019 van mr. Scheffers met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 november 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen mevrouw [B] , de jeugdbeschermer.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Scheffers een evaluatieverslag speltherapie d.d. 28 oktober 2019 betreffende de hierna te noemen minderjarige overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is [in] 2011 [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ) geboren. De ouders zijn gezamenlijk
belast met het gezag over haar. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 20 april 2018 onder toezicht van de GI. Ook is [de minderjarige] vanaf die datum aanvankelijk met machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst geweest. In november 2018 is zij weer bij de moeder gaan wonen.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd van 20 april 2019 tot 20 april 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 april 2019. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof) het verzoek van de GI tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter vastgesteld dat [de minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat het volgens de kinderrechter nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te beëindigen. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] waaraan nog gewerkt moet worden zijn:
- de onduidelijkheid over de vraag welke rol de juridische vader eventueel kan spelen in het leven van [de minderjarige] ;
- het gegeven dat er onvoldoende zicht is op het effect die de gebeurtenissen in het verleden, zoals de jarenlange complexe gezinsdynamiek, het huiselijk geweld en de steeds wisselende gezinssamenstelling, op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] hebben gehad.
5.3
De moeder erkent dat er ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen. Deze gronden waren met name gelegen in de zorgen over de rol van de vader in het leven van [de minderjarige] en over het eventuele contactherstel. De moeder heeft ook om die reden destijds met de verlenging van ondertoezichtstelling ingestemd, zodat zij en de vader samen onder begeleiding van de GI een traject konden ingaan om zorgvuldig vorm te geven aan een eventueel, veilig contactherstel. Gebleken is dat de vader inmiddels afstand heeft genomen van [de minderjarige] . Om die reden zal de moeder binnenkort een verzoek indienen om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. De moeder stelt verder dat zij zelf hulp heeft ingeschakeld voor [de minderjarige] , dat zij goed meewerkt met de benodigde hulpverlening en dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel te laten voortduren. Zij verzoekt het hof dan ook de ondertoezichtstelling te beëindigen.
5.4
Het hof benadrukt dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling een (voortdurende) inmenging in het gezinsleven van de ouder(s) en de kinderen betekent. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd, indien zij berust op de onder 5.1 genoemde gronden en dient dan ook buiten die gevallen niet te worden toegepast. Verder dient de maatregel niet langer te duren dan nodig is om het beoogde doel te bereiken, namelijk het wegnemen van de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen.
Met de moeder is het hof van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren maar dat op dit moment niet langer sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] die een ingrijpende maatregel als ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Het hof acht daarvoor het volgende redengevend.
5.5
De GI heeft in hoger beroep een toelichting gegeven op de achtergronden en de actuele situatie. Volgens de GI stelt de moeder zich meewerkend op en zijn er op dit moment geen concrete zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het op aanwijzing van de GI bij de moeder thuis ingezette (intensieve) traject bij [C] is positief afgerond. Aldus is de opvoedomgeving van [de minderjarige] in positieve zin veranderd. Desondanks vindt
de GI het, gelet op de heftige voorgeschiedenis van de moeder, met name gelegen in haar relatie met de (stiefvader) [D] , nog steeds raadzaam om zicht te houden op de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Ook de plek van de vader in het leven van [de minderjarige] , zijn gezag over [de minderjarige] , baart de GI nog steeds zorgen.
Het hof deelt dit laatstgenoemde standpunt van de GI niet. Ter zitting is gebleken dat de vader geen rol wil vervullen in het leven van [de minderjarige] en de moeder en dat de moeder de rechtbank om het eenhoofdig gezag zal verzoeken. Het doel van de GI binnen de ondertoezichtstelling om de communicatie tussen de ouders en contacten tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, is daarmee niet langer aan de orde, wat er van de wenselijkheid van die ontwikkeling ook zij. De GI wijst erop dat [de minderjarige] inmiddels weet wie haar vader is. Ondanks dat de statusvoorlichting tegen het advies van de GI in door de moeder te vroeg is gegeven, is deze op een positieve manier verlopen. Hoewel de GI betreurt dat [de minderjarige] haar biologische vader niet verder zal leren kennen, ziet de GI daarvoor, gelet op de houding/draagkracht van de vader, ook geen verdere mogelijkheden meer. De GI is het verder eens met het door de (advocaat van de) moeder ter zitting uitgesproken voornemen om bij de rechtbank (binnen een maand) een verzoek tot gezagswijziging in te dienen, om daarmee de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke.
5.6
De GI heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven er niet aan te twijfelen dat de moeder in het vrijwillige kader de huidige hulpverlening zal voortzetten. Ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder (vanwege de lange wachttijden bij [E] ) [de minderjarige] op eigen initiatief en met volledige instemming van de Gl heeft aangemeld voor speltherapie bij een vrij gevestigde therapeute. De resultaten van deze speltherapie zijn neergelegd in het evaluatieverslag van 28 oktober 2019. De therapeut concludeert in haar verslag - kort gezegd - dat het goed gaat met [de minderjarige] en met haar (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Zelf ontvangt de moeder op dit moment ondersteuning vanuit [F] . De moeder heeft te kennen gegeven baat te hebben bij deze vorm van hulpverlening en wenst deze vorm van hulpverlening ook in de toekomst voort te zetten.
5.7
Alles afwegende zijn er naar het oordeel van het hof bij de huidige stand van zaken onvoldoende gronden om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat van de zijde van de GI geen concrete zorgen naar voren zijn gebracht over [de minderjarige] en dat niet is gebleken dat er nu nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Verder is uit de stukken en ter zitting gebleken dat de moeder de situatie inmiddels goed onder controle heeft. Als hulpverlening nodig is dan schakelt zij die op eigen initiatief in en werkt zij daaraan mee. De destijds gestelde doelen van de GI zijn dan ook achterhaald.
Dat betekent dat op dit moment niet meer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden betreft, vernietigen en beslissen als hierna vermeld. Voor zover de beschikking de ondertoezichtstelling tot heden betreft, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 april 2019 voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot heden betreft en vernietigt die beschikking voor het overige;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor zover deze zich uitstrekt over de periode vanaf heden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. B.J. Voerman, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 3 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.