ECLI:NL:GHARL:2019:1050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
200.242.026
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school in het kader van gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar kind, [kind 3], naar [plaats] en voor inschrijving op een basisschool aldaar. De vader, die in het principaal hoger beroep is gekomen, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de verhuizing niet in het belang van [kind 3] is. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 mei 2018, waarin de verzoeken van de moeder waren afgewezen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 3], die bij de moeder woont. Het hof overweegt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat deze verhuizing ingrijpende gevolgen heeft voor de zorg en de frequentie van het contact tussen de vader en [kind 3]. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is gebleken om de verhuizing goed voor te bereiden en dat er onvoldoende communicatie tussen de ouders is. Het verzoek van de moeder wordt afgewezen, en het hof bepaalt dat de bestaande zorgregeling herleeft, waarbij de moeder tot 1 mei 2019 de tijd krijgt om terug te verhuizen naar [woonplaats]. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.026/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 456710)
beschikking van 5 februari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: eerst mr. R.F Vonk te Ede , thans mr. R. de Vries te Ede ,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Buuren te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende verzoek tot schorsing, met producties,
ingekomen op 5 juli 2018;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep van de moeder met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Buuren van 20 september 2018 met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende wijziging dan wel vermeerdering verzoek met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Buuren van 10 december 2018 met producties.
2.2
Bij beschikking van 21 augustus 2018 (zaaknummer 200.242.026/02) heeft dit hof het verzoek van de vader de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissingen in de bestreden beschikking te schorsen, afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling in deze zaak in hoger beroep heeft op 18 december 2018 plaatsgevonden.
De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de GI is [medewerker GI] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming
(verder: de raad) is [medewerker RvdK] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de ouders is op 28 oktober 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de rechtbank), van 13 oktober 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , en
- [kind 3] geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [kind 3] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 3] .
[kind 3] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij voornoemde beschikking van 13 oktober 2016 heeft de rechtbank voorts - onder meer - bepaald dat [kind 3] iedere woensdag uit school tot donderdag voor school, waarbij de vader [kind 3] uit school haalt en naar school brengt, alsmede om de veertien dagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [kind 3] op vrijdag bij de moeder ophaalt en de moeder [kind 3] op zondag bij de vader ophaalt.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 24 januari 2018 is [kind 3] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 24 januari 2018 tot 24 januari 2019.
3.5
Bij beschikking van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder te bepalen dat zij voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over [kind 3] , afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 3] naar [plaats] te verhuizen en om haar vervangende toestemming te verlenen om [kind 3] in te schrijven op een basisschool in [plaats] alsmede de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [kind 3] .
4.2
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank:
- aan de moeder vervangende toestemming verleend na afloop van het schooljaar
2017-2018, dus in de zomervakantie, met [kind 3] te verhuizen naar [plaats] en vervangende toestemming verleend om [kind 3] dan in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie aldaar;
  • aan de moeder vervangende toestemming verleend om [kind 3] vanaf het schooljaar 2018-2019 in te schrijven op een basisschool in [plaats] , waarbij door partijen in onderling overleg - onder leiding van de gezinsvoogd van de GI - zal worden bepaald welke basisschool het zal zijn;
  • een zorgregeling vastgesteld waarbij [kind 3] bij de vader verblijft:
  • achtereenvolgens drie van de vier weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 20.00 uur, waarbij de vader [kind 3] op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder [kind 3] op zondag ophaalt bij de vader;
  • iedere voorjaars-en herfstvakantie;
  • de helft van de overige vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
4.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, met dien verstande dat alle in eerste aanleg door de moeder gedane verzoeken alsnog worden afgewezen en de zorg- en contactregeling zoals deze is bepaald in de echtscheidingsbeschikking van
13 oktober 2016, in stand zal blijven.
4.4
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De moeder verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen - naar het hof begrijpt - behoudens voor zover het de zorg- en contactregeling betreft, en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te vernietigen, met dien verstande dat het hof een zorg- en contactregeling vaststelt waarin de vader contact heeft met [kind 3] :
een keer in de veertien dagen van vrijdag uit school om 14.30 uur tot en met zondag 18.30 uur, waarbij de vader [kind 3] op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder [kind 3] op zondag ophaalt bij de vader;
iedere voorjaars-en herfstvakantie;
de helft van de overige vakanties- en feestdagen, in onderling overleg te bepalen waarbij partijen afspreken aan het begin van ieder jaar een jaaroverzicht te maken waarin de afspraken worden vastgelegd,
kosten rechtens.
4.5
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de moeder en heeft daarbij tevens zijn verzoek gewijzigd dan wel vermeerderd. De vader verzoekt het hof, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht en in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat alle verzoeken van de moeder worden afgewezen en - voor zover aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing - een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [kind 3] waarbij [kind 3] bij hem verblijft:
- achtereenvolgens drie van de vier weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 21.00 uur, waarbij:
  • primair: de moeder [kind 3] brengt en haalt;
  • subsidiair: de moeder [kind 3] op vrijdag om 17.00 uur bij de vader brengt en de vader [kind 3] op zondag om 21.00 uur bij de moeder terugbrengt;
  • iedere voorjaars- en herfstvakantie;
  • de helft van de overige vakanties en feestdagen, in overleg te bepalen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind en/of de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5
De vader stelt dat het door de moeder aangevoerde argument om in verband met haar werkzaamheden te willen verhuizen naar [plaats] , geen grond meer biedt voor verhuizing, nu de moeder nog steeds geen baan en geen woning heeft in [plaats] . De status van de arbeidsrelatie tussen de moeder en de beautysalon van het [X] is niet duidelijk en door haar niet onderbouwd, laat staat dat deze werkzaamheden een verhuizing noodzakelijk maken. Het is de vraag wanneer de moeder kan beschikken over een vaste woonruimte in [plaats] waar zij tezamen met [kind 3] voor langere tijd kan verblijven; tot dusverre heeft zij steeds gebruik gemaakt van tijdelijke woonruimte. De verhuizing heeft ingrijpende gevolgen voor de zorg en de frequentie van de contacten die de vader is gewend aan [kind 3] te bieden nu, de vaste omgang op de woensdagmiddag is komen te vervallen. De vader ziet het contact met [kind 3] als het invullen van zijn zorgplicht. Sinds de echtscheiding heeft hij zich voortdurend ervoor ingezet een substantiële rol in het sociale leven van [kind 3] te blijven spelen. Hij heeft het met zijn werk geregeld dat hij op woensdag zijn vaste vrije dag heeft. Hij heeft nimmer een probleem ervan gemaakt als [kind 3] op die middag speelafspraken had. Hij hecht eraan een goed contact met de school van [kind 3] te onderhouden. Ook wat betreft de hobby’s en sporten van [kind 3] speelt hij een actieve rol. De moeder wil geen enkele inspanning leveren aan het halen en brengen van [kind 3] . Het is onduidelijk waarop de stelling van de gezinsvoogd, dat als de fysieke afstand groter wordt dit [kind 3] meer rust zal geven, is gebaseerd. Juist in het geval dat partijen bij een verhuizing verder van elkaar wonen, dient tussen hen extra te worden gecommuniceerd en is het dus van belang dat de communicatie goed is. De overweging van de rechtbank dat de fysiek(e) (grotere) afstand tussen partijen het probleem van discommunicatie tussen partijen zou verminderen, heeft de rechtbank niet (voldoende) gemotiveerd. Door de verhuizing zijn de reistijd en reiskosten bovendien aanzienlijk opgelopen. [kind 3] is niet gewend aan verhuizingen en verblijft al jarenlang in [woonplaats] en [plaats2] , aldus nog steeds de vader.
5.6
De moeder voert op haar beurt in het principaal hoger beroep aan dat het belang om te verhuizen niet alleen is gelegen in haar werkzaamheden, maar ook om in de buurt van familieleden te gaan wonen. De vader heeft zelf ook een vergelijkbare keuze gemaakt door in [plaats2] te gaan wonen. De noodzaak voor de verhuizing is erin gelegen dat zij, nadat de echtelijke woning in [woonplaats] was verkocht en geleverd, in een caravan op een camping in [plaats 3] woonachtig was. Zij kon daar niet blijven en moest in september 2018 die camping in [plaats 3] verlaten. Omdat zij geen vervangende woonruimte had, is zij toen bij familieleden in [plaats] ingetrokken. Zij is niet begonnen met de werkzaamheden bij het [X] omdat het lang heeft geduurd voordat zij toestemming kreeg om te verhuizen. Zij wenst nu haar eigen beautysalon te openen in [plaats] waar zij een groot netwerk heeft. [kind 3] is inmiddels sinds 27 augustus 2018 op basisschool [Y] in [plaats] ingeschreven waar zij het naar haar zin heeft. De verhuizing is volgens de moeder voldoende doordacht en voorbereid. De vader is door de verhuizing niet beperkt in het contact met [kind 3] , doordat hij een extra derde weekend heeft gekregen, alsmede de volledige voorjaars- en herfstvakantie. Op deze wijze wordt de vader voldoende gecompenseerd voor het wegvallen van de vaste woensdagmiddag. De verhuizing betekent dan ook geen drastische vermindering van het contact tussen de vader en [kind 3] . De moeder stelt verder dat zij nooit zal verhinderen dat de vader betrokken wil blijven bij de hobby’s en de school van [kind 3] . Zij is er wel verbaasd over dat de vader stelt meer betrokken te willen zijn in het sociale leven van [kind 3] , aangezien hij zich hiermee voorheen nooit heeft bemoeid. Het is in het belang van [kind 3] dat zij ingeschreven blijft staan bij de [Y] school in [plaats] .
In het incidenteel hoger beroep stelt de moeder dat zij het niet eens is met de door de rechtbank vastgestelde zorg- en contactregeling wat betreft de weekenden. De vader kan het niet regelen met zijn werk om drie weekenden vrij te zijn. Hij neemt [kind 3] dan mee naar zijn werk, hetgeen [kind 3] niet leuk vindt. Bovendien is dat geen veilige omgeving. De moeder acht een weekendregeling van eens in de veertien dagen meer in het belang van [kind 3] . Door de contactregeling op vrijdag uit school te laten beginnen, kan de vader ook contact hebben met de school, aldus nog steeds de moeder.
5.7
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [kind 3] naar [plaats] te verhuizen dient te worden afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder de noodzaak om te verhuizen naar [plaats] niet (voldoende) aangetoond. Niet is gebleken dat de moeder haar kansen op betaald werk of haar financiële positie zal kunnen verbeteren, omdat zij, naar zij stelt, in [plaats] gemakkelijker aan werkzaamheden zal kunnen komen dan in haar oude woonplaats. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder immers verklaard dat zij nog geen werk heeft. Daarnaast is gebleken dat de moeder nog geen woning in [plaats] heeft. Zij is sinds haar vertrek uit [woonplaats] al drie keer verhuisd en woont nu tijdelijk in een chalet in een recreatie-bungalowpark in [plaats 4] . Zij zal hoe dan ook weer moeten verhuizen nu dit een tijdelijke huurovereenkomst is. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat [kind 3] al is ingebed in [plaats] . De raadsvertegenwoordiger heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de verhuizing niet de door de GI en de raad verwachte rust en stabiliteit heeft opgeleverd. Er is op dit moment immers geen sprake van een stabiele woon- en werksituatie. Gelet op al het voorgaande verder kan niet worden geoordeeld dat de moeder de verhuizing goed heeft doordacht en heeft voorbereid.
Voorts is gebleken is dat de ouders onvoldoende in staat zijn in onderling overleg zaken betreffende [kind 3] met elkaar af te stemmen. Voorts is gebleken dat tussen hen sprake is van een slechte communicatie. De verhuizing van [kind 3] en de moeder brengt voorts extra kosten van het heen en weer reizen in het kader van de omgang met zich mee. De verhuizing heeft bovendien ingrijpende gevolgen voor de zorg en de frequentie van de contacten die de vader gewend was te bieden aan [kind 3] , nu de omgangsregeling op de woensdagmiddag is komen te vervallen. Daardoor is de betrokkenheid van de vader met het sociale leven van [kind 3] voor een deel komen te vervallen. Indien sprake zou zijn geweest van een soepele en open communicatie, zou wellicht in onderling overleg nog tussentijds contact kunnen plaatsvinden, maar hiertoe bestaan in dit geval geen mogelijkheden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een verhuizing van [kind 3] naar [plaats] niet in haar belang moet worden geacht en dat het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen met [kind 3] naar [plaats] te verhuizen, moet worden afgewezen. Nu is gebleken dat de moeder inmiddels is verhuisd naar [plaats 4] en [kind 3] in [plaats] op school zit, betekent dit dat [kind 3] weer terug zal moeten verhuizen naar [woonplaats] en daar of in de omgeving van [woonplaats] voor [kind 3] een school moet worden gezocht.
Bij de afweging van de gevolgen daarvan voor [kind 3] en wat het meest in haar belang moet worden geacht overweegt het hof het volgende. In [woonplaats] had [kind 3] haar sociale setting. [kind 3] is nog niet zo zeer gehecht aan [plaats] of aan familie van de moeder of vrienden in [plaats] . Verder zal [kind 3] in [woonplaats] weer dichter bij haar beide zusjes wonen. Het hof is dan ook van oordeel dat het voor [kind 3] geen probleem moet zijn terug te verhuizen naar [woonplaats] en dat het belang van [kind 3] niet meebrengt dat zij in [plaats] moet blijven. De bijkomstigheid dat [kind 3] weer van school moet wisselen acht het hof niet dermate problematisch dat zij daarom niet zou kunnen terugverhuizen, nu zij immers pas sinds augustus 2018 op de [Y] school in [plaats] zit. Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding de moeder tot 1 mei 2019 de tijd geven om terug te verhuizen naar [woonplaats] . De moeder is dan in staat de terugverhuizing van [plaats] naar [woonplaats] en het zoeken van een geschikte school voor [kind 3] in [woonplaats] of in de directe omgeving van [woonplaats] goed voor te bereiden, zodat [kind 3] in staat is na de meivakantie op een nieuwe school te beginnen. De school voor [kind 3] zal door beide partijen in overleg met de GI moeten worden uitgezocht. Door de verhuizing kan de oude zorgregeling van voor de verhuizing naar [plaats] herleven.
Bij deze stand van zaken behoeft het incidenteel hoger beroep geen bespreking meer, nu niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het ingestelde incidenteel hoger beroep is ingesteld. Dit heeft tot gevolg dat de zorg- en contactregeling zoals deze is bepaald in de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2016 in stand blijft en met ingang van 1 mei 2019 herleeft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven in het principaal hoger beroep en wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de grief in het incidenteel hoger beroep. Daardoor herleeft de bestaande (oude) zorgregeling. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure een uit hun huwelijk geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
9 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder om aan haar als bedoeld in artikel 1:253a BW vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [kind 3] naar [plaats] , alsnog af;
wijst het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [kind 3] op een basisschool in [plaats] vanaf het schooljaar 2018-2019, alsnog af;
bepaalt dat de moeder tot uiterlijk 1 mei 2019 in de gelegenheid wordt gesteld met [kind 3] terug te verhuizen naar [woonplaats] en aldaar of in de directe omgeving daarvan, in overleg met de vader en de GI, een geschikte school voor [kind 3] te zoeken;
bepaalt dat de zorg- en contactregeling zoals deze is bepaald in de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2016 in stand blijft en met ingang van 1 mei 2019 herleeft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, A. Smeeïng-van Hees en
C.M. Schönhagen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 5 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.