ECLI:NL:GHARL:2019:10435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
21-002393-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor meerdere woninginbraken met aanpassing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981 en momenteel verblijvende in PI Leeuwarden, was eerder veroordeeld voor meerdere woninginbraken en andere strafbare feiten. Het hof bevestigde de veroordeling van de rechtbank tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]. De rechtbank had de verdachte veroordeeld voor acht voltooide woninginbraken en een poging daartoe, evenals voor diefstal van auto’s en het gebruik van valse sleutels. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]. Het hof heeft de vordering van deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de verdachte het oogmerk had om psychische schade toe te brengen of dat de benadeelde partij in haar eer of goede naam was geschaad. De overige beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de benadeelde partijen werden bevestigd. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, en heeft de gevangenisstraf van vijf jaren passend geacht, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002393-19
Uitspraak d.d.: 25 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 april 2019 met parketnummer 18-830068-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans verblijvende in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 10, 11, 13, 15 en 17 en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd:
  • benadeelde partij [benadeelde 1] : gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 22,79 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor hetgeen meer is gevorderd dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard;
  • benadeelde partij [benadeelde 2] : toewijzing van de vordering vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • benadeelde partij [benadeelde 3] : gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 801,27 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor hetgeen meer is gevorderd dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard;
  • benadeelde partij [benadeelde 4] : gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor hetgeen meer is gevorderd dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.M. Rombouts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 16 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6, 10 cumulatief, 11 cumulatief, 13, 15 primair en 17 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. De rechtbank heeft de benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] niet-ontvankelijk verklaard in de ingediende vorderingen. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] zijn gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor het overige zijn zij niet-ontvankelijk verklaard in de ingediende vorderingen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] . Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Voor het overige is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling en verbetering van de strafmotivering, bevestigen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het vonnis van 16 april 2019 ten aanzien van de strafoplegging onder andere overwogen:
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan acht voltooide woninginbraken en een poging daartoe, alsmede het pinnen met een valse sleutel, de diefstal van auto’s en het rijden met een vals kenteken.
Om de woningen binnen te komen heeft verdachte veelal de cilinder uit het slot van de
voordeur getrokken. Voorts heeft verdachte voorafgaand aan de woninginbraken de
woningen vaak afgelegd door witte papiertjes tussen de deur en de deurpost van de
betreffende woningen te plaatsen om op die manier te controleren of de bewoners thuis
waren. Verdachte heeft tijdens de woningeninbraken vooral veel geld en sieraden
weggenomen. Ook heeft verdachte auto’s gestolen waarvan hij de autosleutels tijdens een
woninginbraak had gestolen. Daarmee heeft verdachte schade en grote overlast veroorzaakt. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Het hof neemt deze overwegingen over en voegt daar het volgende aan toe.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2019, ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld tot forse gevangenisstraffen, ook voor soortgelijke feiten. Deze straffen hebben kennelijk niet de beoogde impact gehad en hebben verdachte er niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan de onderhavige strafbare feiten.
Het hof heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en hetgeen door verdachte daarover ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht. Verdachte heeft aangegeven dat hij verder wil met zijn leven en dat hij graag wil resocialiseren. Hoewel het hof waardering heeft voor de huidige opstelling van verdachte, de inzet die hij toont en de stappen die hij in detentie onderneemt om zichzelf te ontwikkelen – zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft toegelicht – doet dat niet af aan de ernst en strafwaardigheid van de gepleegde feiten.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive van verdachte neemt het hof dan ook als uitgangspunt per voltooide woninginbraak een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Bovendien wordt verdachte niet alleen voor acht voltooide woninginbraken en een poging daartoe veroordeeld maar ook nog voor andere strafbare feiten, waaronder het (proberen) geld te stelen met behulp van bij de eerder gepleegde woninginbraken buitgemaakte passen,, zoals hiervoor vermeld. Ook al lijkt verdachte zijn leven een andere wending te willen geven en heeft hij daartoe in de PI al concrete stappen gezet, met een lagere straf dan door de rechtbank opgelegd kan, ook rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, gelet op de hoeveelheid feiten en de aard en ernst daarvan, niet worden volstaan.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt daarop in mindering gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit de artikelen 6:95 juncto 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding. Voor zover in deze zaak relevant heeft de benadeelde alleen recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding indien (a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen of (b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het is het hof niet gebleken dat verdachte bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten het oogmerk had om (ook) psychische schade bij aangeefster te veroorzaken (a) en ook kan niet gezegd worden dat zij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast (b). Dat de benadeelde partij op een van deze grondslagen schade heeft geleden is niet gebleken, in zoverre is de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van de andere benadeelde partijen bevestigt het hof de door de rechtbank genomen beslissingen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 41 en 176 van de Wegenverkeerswet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7, 8 primair, 8 subsidiair, 9 primair, 9 subsidiair, 12, 14 en 16 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 25 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.