ECLI:NL:GHARL:2019:10284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
200.255.348/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken wegens gebrek aan bewijs van huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding van een man en vrouw, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn geweest om voldoende bewijs te leveren van hun huwelijk, dat volgens hen in 1998 in Iran zou hebben plaatsgevonden. Ondanks herhaalde verzoeken om bewijs, waaronder huwelijks- en geboorteaktes, hebben partijen geen overtuigende documenten overgelegd. Het hof heeft de eerder ingediende huwelijksakte van een moskee in Nederland als onvoldoende beoordeeld, omdat deze niet kon aantonen waar en wanneer het huwelijk daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn er inconsistenties in de verklaringen van partijen over de huwelijksdatum en de geboortedatum van hun kinderen, wat het hof heeft doen besluiten dat de stellingen van partijen niet voldoende zijn onderbouwd.

Het hof heeft ook opgemerkt dat het huwelijk tussen partijen, zoals zij dat hebben beschreven, een sigheh-huwelijk betreft, dat in Nederland niet erkend wordt. Dit type huwelijk, dat voor een bepaalde tijd wordt gesloten, biedt geen rechten op erfenis of partneralimentatie en wordt in Nederland als strijdig met de openbare orde beschouwd. Hierdoor kan het hof het huwelijk niet ontbinden, zelfs als partijen in de basisregistratie als gehuwd staan geregistreerd. De verzoeken tot echtscheiding en de nevenverzoeken zijn dan ook afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek in hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.348/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/174112 / FA RK 17-491)
beschikking van 28 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
en
[verzoekster],
wonende te [B] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de man respectievelijk de vrouw, dan wel verzoekers,
advocaat: mr. M.M.J. Arts te Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 juli 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Arts van 22 augustus 2019;
- een journaalbericht van mr. Arts van 29 augustus 2019.
Beide journaalberichten betrof een verzoek om uitstel dat steeds is verleend.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 25 juli 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld bewijs in het geding te brengen waaruit kan blijken dat zij gehuwd zijn (wanneer en waar), en waaruit de geboorte van hun kinderen oftewel de familierechtelijke betrekkingen tussen partijen en de minderjarige kinderen kunnen blijken. Zij hebben daar een maand de tijd voor gekregen. Partijen is tweemaal uitstel verleend. Ook nadat door het hof is gebeld met (de secretaresse van) mr. Arts hebben partijen geen nadere informatie of stukken in het geding gebracht.
2.3
In eerste aanleg hebben partijen weliswaar een huwelijkscertificaat ingebracht, maar die is van een moskee in [C] en gedateerd [in] 1998, terwijl partijen stellen dat zij op die datum in [D] in Iran zijn getrouwd. Deze akte kan daarom niet bijdragen aan de stelling van partijen over waar en wanneer zij zijn gehuwd. Overigens hadden partijen al eerder (in de procedure bij de rechtbank) in hun journaalbericht van 18 april 2017 aangegeven dat zij de originele huwelijksakte en geboorte-aktes van de kinderen niet (meer) hebben.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting in hoger beroep de verslagen van het Eerste gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van zowel de man als de vrouw, alsmede de verslagen van het Nader gehoor overgelegd.
Getuigenverklaringen of andere stukken die de stellingen van partijen kunnen ondersteunen zijn echter -ondanks dat de vrouw tijdens de zitting bij het hof had aangegeven dat er meer gegevens voorhanden waren- niet in het geding gebracht, ook al heeft de rechtbank en daarna het hof bij tussenbeschikking(en) partijen daartoe ruimschoots in de gelegenheid gesteld. Mede gelet op de verschillende data die door partijen bij de IND zijn genoemd, het feit dat de gestelde huwelijksdatum van 15 mei 1998 niet kan kloppen met de stelling van de vrouw dat zij ten tijde van de huwelijksvoltrekking ongeveer 2 à 3 maanden zwanger was van het oudste kind, terwijl dit oudste kind volgens partijen op 20 februari 2000 is geboren, acht het hof voornoemde IND verklaringen onvoldoende om tot bewijs van de stellingen van partijen te dienen.
Aldus kan het hof niet vaststellen dat partijen [in] 1998 in [D] in Iran gehuwd zijn. Evenmin kan het hof thans vaststellen dat de kinderen in familierechtelijke betrekking tot hen staan. De verzoeken van partijen om de echtscheiding tussen hen uit te spreken, alsmede de nevenverzoeken dienen daarom te worden afgewezen.
2.4
Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk als zodanig in Nederland erkend, als de huwelijksvoltrekking rechtsgeldig plaatsvond naar het recht waar het huwelijk is voltrokken of nadien rechtsgeldig is geworden. Het huwelijk tussen partijen betreft, zoals zij in de IND verklaringen hebben aangegeven, een sigheh-huwelijk, dat zij niet hebben laten registreren in Iran. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van maart 2019 blijkt dat het sigheh-huwelijk een rechtsgeldige verbintenis is voor een vooraf vastgestelde duur tussen een man en vrouw, waardoor een seksuele relatie is toegestaan. Anders dan bij een permanent huwelijk ontstaat bij een sigheh-huwelijk geen recht op erfenis of partneralimentatie. Huwelijken die voor een bepaalde periode worden gesloten en dus niet beëindigd behoeven te worden door een verstoting of echtscheiding, worden in Nederland beschouwd als in strijd met de Nederlandse openbare orde en daarom niet erkend. Voor zover partijen in de basisregistratie personen als gehuwd geregistreerd staan, berust dat aldus op een fout en dient dat te worden gecorrigeerd. Nu het sigheh-huwelijk van partijen in Nederland niet voor erkenning in aanmerking komt, kan het hof het huwelijk ook daarom niet ontbinden.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 november 2018;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.G. Idsardi en C. Koopman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.