ECLI:NL:GHARL:2019:10280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
200.257.419/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning aan moeder in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De vader, die in hoger beroep ging, had eerder het gezamenlijk gezag met de moeder, maar de moeder verzocht om alleen het gezag over de kinderen te krijgen. De vader had zich in het verleden agressief en bedreigend opgesteld tegenover de moeder en hulpverleningsinstanties, wat leidde tot een verstoorde communicatie. De kinderen, geboren in 2011 en 2012, wonen bij de moeder en hebben sinds mei 2016 geen contact meer gehad met de vader. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 9 januari 2019 de moeder in het gelijk gesteld en het gezamenlijk gezag beëindigd. Het hof oordeelde dat de omstandigheden niet waren verbeterd en dat er geen vertrouwen meer was tussen de ouders. De vader had geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden om contact met de kinderen op te bouwen, wat leidde tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen was dat de moeder alleen het gezag kreeg. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde vast dat de vader de belangen van de kinderen niet vooropstelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.419/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/162638 / FA RK 18-1021)
beschikking van 26 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Als informant is aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 april 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Engels van 19 april 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2019 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen de heer [B] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest van november 2012 tot november 2016.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 en [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2012. De kinderen wonen bij de moeder.
3.3
Sinds mei 2016 is er geen fysieke omgang meer geweest tussen de vader en de
kinderen.
3.4
Bij beschikking van 14 oktober 2016 van de rechtbank Noord-Nederland zijn beide kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.5
De GI heeft de vader op 19 juni 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven met
betrekking tot het opbouwen van het contact tussen de vader en de kinderen. Bij beschikking
van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de schriftelijke
aanwijzing vervallen te verklaren afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat aan de moeder voortaan het gezag over de kinderen toekomt.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het door de moeder in eerste aanleg gedane verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar het eenhoofdig ouderlijk gezag af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestreden beschikking in stand blijft.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder om alleen met het ouderlijk gezag te worden belast op goede gronden heeft toegewezen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat er geen vertrouwen is tussen de ouders en dat de onderlinge relatie ernstig is verstoord. Constructief overleg is daardoor niet mogelijk. De vader stelt zich agressief, bedreigend en dwingend op jegens zowel de moeder als de GI en andere hulverleningsinstanties. Als gevolg hiervan wordt er door de moeder en door de GI alleen nog via de mail met de vader gecommuniceerd omdat een andere manier van communicatie niet mogelijk blijkt. Er zijn de afgelopen jaren al verschillende hulpverleningsinstanties betrokken geweest bij de ouders en de kinderen maar dit heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. Na de uitspraak van de rechtbank heeft de GI meerdere pogingen ondernomen om omgang tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen. De vader heeft van de aangeboden mogelijkheden geen gebruik gemaakt, wat voor de kinderen erg teleurstellend was. Inmiddels heeft de vader de kinderen drie jaren niet gezien en heeft de GI besloten in het belang van de kinderen om geen pogingen meer te ondernemen om omgang en/of belcontacten tot stand te brengen. Dit geeft de kinderen rust en duidelijkheid. Net als de eerder ingezette hulpverlening heeft dus ook de GI nu geconcludeerd dat het niet lukt om met de vader samen te werken en dat de vader keuzes maakt waarbij hij de belangen van de kinderen uit het oog verliest. Het hof heeft, gelet op alle tevergeefse pogingen die door de hulpverlening zijn ondernomen, niet de verwachting dat ouders binnen afzienbare termijn wel in staat zullen zijn om samen te werken en gezamenlijk beslissingen te nemen omtrent de kinderen. Het gezag dient dan ook, in het belang van de kinderen, alleen aan de moeder toe te komen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
9 januari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en
M. Weissink, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 26 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.