ECLI:NL:GHARL:2019:10173

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.207.676
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake onderhoudsverplichting in pachtkwestie met aanwijzingen voor partijen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een herstelarrest in een pachtkwestie. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen een pachter en een verpachter over de onderhoudsverplichtingen van de pachter. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 5 juni 2018 geoordeeld dat er geen sprake was van een tekortkoming wegens bedreiging, maar dat er wel een descente moest plaatsvinden om de onderhoudsverplichtingen van de pachter te controleren. Tijdens de descente en comparitie ter plaatse op 17 april 2019 zijn aanwijzingen gegeven aan de pachter om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de pachter verantwoordelijk is voor het onderhoud van het gepachte, maar dat de verpachter ook verantwoordelijk is voor het wegnemen van belemmeringen van aangrenzende percelen.

Het hof heeft de pachter een termijn (terme de grâce) gegeven om aan zijn verplichtingen te voldoen, waarna opnieuw een plaatsopneming zal plaatsvinden. De verpachter heeft verzocht om terug te komen op eerdere beslissingen, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen juridische of feitelijke fouten zijn gemaakt die een terugkomen rechtvaardigen. Het hof heeft ook de vermeerdering van eis van de pachter afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend.

De partijen hebben tijdens de descente overeenstemming bereikt over enkele geschilpunten, maar het hof heeft ook duidelijk gemaakt dat de pachter verantwoordelijk is voor het onderhoud van de zandwegen en dat de verpachter geen recht heeft op onderhoud van de omheiningen. Het hof heeft de termijnen voor het uitvoeren van de werkzaamheden vastgesteld en zal opnieuw een descente en comparitie gelasten om te controleren of de aanwijzingen zijn opgevolgd. Het arrest is gewezen op 26 november 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.676
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 4537277)
arrest van de pachtkamer van 26 november 2019
in de zaak van
[pachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:
[verpachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juni 2018 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente en comparitie ter plaatse van 17 april 2019. Hierbij is akte verleend van de akte overlegging producties tevens inhoudende vermeerdering van eis van [pachter] en de brief van 2 april 2019 met productie 26 van [verpachter] ;
- de antwoordakte vermeerdering eis en uitlating producties tevens akte houdende uitlating proces-verbaal tevens inhoudende verzoek terugkomen bindende eindbeslissing van [verpachter] ;
- de akte uitlaten proces-verbaal tevens akte houdende verweer tegen verzoek terugkomen bindende eindbeslissing van [pachter] ;
-de antwoordakte-uitlaten van [verpachter] .
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 5 juni 2018 heeft het hof beslist dat een tekortkoming wegens bedreiging niet kan worden aangenomen. Ten aanzien van het verwijt dat [pachter] zijn onderhoudsverplichting heeft geschonden, heeft het hof een descente gelast in combinatie met een comparitie van partijen ter plaatse. Ten aanzien van de stelling van [verpachter] dat geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie, heeft het hof beslist dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een agrarische onderneming waarvan [pachter] het bedrijfshoofd is en voor de meeste teelten ook de risicodragende exploitant en dat hij zelf een behoorlijk aandeel heeft in de bewerking van de pachtpercelen ten behoeve van de teelt van mais (en gras). [verpachter] heeft op basis van de ter beschikking gestelde gegevens onvoldoende concreet gesteld - of te bewijzen aangeboden - dat geen sprake (meer) is van bedrijfsmatig gebruik van het gepachte.
Terugkomen van oordeel over bedrijfsmatige landbouwkundige exploitatie
2.2
[verpachter] verzoekt het Hof terug te komen van de bindende eindbeslissing ter zake van zijn stelling dat geen sprake is van bedrijfsmatig gebruik – waaronder gebruik door [pachter] zelf – en het passeren van zijn bewijsaanbod. Hij verwijst naar zijn memorie van antwoord in principaal appel en het bewijsaanbod daarin.
2.3
Het hof mag van zijn eigen beslissingen niet zomaar terugkomen. Dat kan alleen als het hof een juridische of feitelijke fout heeft gemaakt bij zijn oordeel. Dan mag het hof terugkomen op zijn beslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof heeft de stelling van [verpachter] in het tussenarrest beoordeeld tegenover wat [pachter] daartegen heeft aangevoerd en in het geding gebracht. Het enkele feit dat het hof de stelling van [verpachter] daarom onvoldoende toegelicht vindt en daardoor niet toekomt aan bewijslevering, brengt niet mee dat sprake is van een juridische fout. Het hof blijft bij zijn beslissing.
2.4
Het hof heeft verder al geoordeeld over het persoonlijk gebruik van het gepachte in het kader van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige landbouwkundige exploitatie. Een aparte beoordeling daarvan zoals [verpachter] wenst, zal niet tot een ander oordeel leiden. Het verbod tot inscharing van vee heeft [verpachter] in de pachtopzegging gemeld. Hij wenst dat ook als grondslag van de ontbinding beoordeeld te zien. [verpachter] heeft echter niet concreet gemaakt dat op het gepachte vee van derden wordt ingeschaard en daarvoor zijn ook geen aanwijzingen gezien tijdens de descente.
Vermeerdering van eis van [pachter]
2.5
[pachter] heeft ter gelegenheid van de descente en comparitie ter plaatse zijn eis vermeerderd. De nieuwe eis onder 5 is een verbod voor [verpachter] tot hinderlijk volgen, fotograferen en dergelijke, van [pachter] of door hem ingeschakelde derden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Niet valt in te zien dat deze eis niet al bij memorie van grieven had kunnen worden ingesteld. Het alsnog instellen van deze vordering is dan ook in strijd met de twee-conclusie-regel. Daarnaast, zo begrijpt het hof de vermeerderde vordering, vordert [pachter] schadevergoeding ter hoogte van de in 2018 verschuldigde pachtsom van € 10.014,70 vanwege onbetamelijk gedrag van [verpachter] . Dit gedrag heeft volgens [pachter] plaatsgevonden na het op 5 juni 2018 gewezen arrest. In zoverre is de gewijzigde eis niet in strijd met de twee-conclusie-regel. Wel is moeilijk te begrijpen dat het gestelde gedrag van [verpachter] na dat tussenarrest schade heeft veroorzaakt en wel ter hoogte van de verschuldigde pachtsom. [pachter] heeft de hoogte van schade en het causaal verband en/of de grondslag van de berekening van de schadevordering onvoldoende toegelicht. Het hof gaat dus aan de vermeerderde eis voorbij.
Gedeeltelijke overeenstemming tussen partijen
2.6
Tijdens de descente en comparitie van partijen hebben partijen overeenstemming bereikt over een aantal geschilpunten.
- Voor het zonder toestemming van [pachter] een deel van het gepachte beplanten met eikenbomen, neemt [verpachter] 600 m² uit de pacht en staat [verpachter] toe dat [pachter] een deel van perceel 313, dat [pachter] bij perceel A (316) heeft gevoegd, als pachter gebruikt. Deze pachtwijzigingen blijven zonder financiële gevolgen.
- Verder heeft [pachter] toegezegd dat hij een deksel op de put in perceel C zal verzorgen. In zijn akte uitlaten proces-verbaal heeft [pachter] een verklaring overgelegd waarin staat dat [verpachter] de putdeksel heeft kapotgeslagen. [pachter] verbindt daaraan een nieuwe vordering ex artikel 7:339 lid 3 BW, namelijk dat [verpachter] € 250 moet betalen voor de kosten die [pachter] maakt om een deksel op de put aan te brengen. Het hof houdt [pachter] aan zijn toezegging. [verpachter] betwist dat hij het deksel heeft kapotgeslagen. Een onderbouwing van de kosten heeft het hof verder niet aangetroffen. Deze wijziging van eis zal het hof dan ook passeren.
- Tot slot zijn partijen het er over eens geworden dat een veldschuur op perceel E2/E3 aan de pacht wordt onttrokken. De veldschuur wordt door [verpachter] omheind en door hem hersteld. In zijn akte houdende uitlaten proces-verbaal heeft [verpachter] daaraan voor de zekerheid toegevoegd dat deze pachtvermindering zonder verrekening zal plaatsvinden. [pachter] heeft daartegen in zijn akte geen bezwaar gemaakt. De raadsheer-commissaris en de deskundigen die aanwezig waren ter zitting hebben begrepen dat er geen verrekening zou plaatsvinden, zodat tegen de toevoeging geen bezwaar bestaat.
De onderhoudsverplichting
2.7
Het hof heeft in het tussenarrest al aangekondigd dat [pachter] na de descente en comparitie ter plaatse een korte termijn gegund wordt (een zogeheten terme de grâce) om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen waarbij het hof zo nodig aanwijzingen zal geven. Na afloop van die termijn zal het hof de percelen nogmaals opnemen om te zien of [pachter] aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en de aanwijzingen heeft opgevolgd. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat, voor zover tijdens de descente zal worden vastgesteld dat van aangrenzende percelen aan het gepachte overhangende takken dan wel opslag in slootkanten aanwezig zijn die de nakoming van de onderhoudsverplichting door [pachter] beperken of belemmeren, [verpachter] verantwoordelijk is voor het wegnemen van die beperkingen of belemmeringen. [pachter] is immers slechts verantwoordelijk voor het onderhoud van het gepachte, niet van de buurpercelen. Dat volgt ook niet uit de pachtovereenkomst. Het hof heeft na de descente en comparitie ter plaatse geen aanleiding om van deze beslissingen terug te komen.
2.8
Aan dit arrest hecht het hof het kaartje met de pachtpercelen (productie 26) dat [verpachter] ter beschikking heeft gesteld met de aangegeven percelen A-E4 die hierboven al aan de orde zijn geweest. Daarnaast hecht het hof aan het arrest een overzicht met in kleur aangegeven de geschilpunten tussen partijen, die deels al opgelost zijn. Het hof verwijst hiernaar bij het volgende.
2.9
In het proces-verbaal van de descente en comparitie ter plaatse hebben de raadsheer‑commissaris en de deskundigen een lijst van werkzaamheden opgenomen met voorlopig de aanwijzing wie de werkzaamheden moet verrichten. Partijen hebben zich over het proces-verbaal uitgelaten. Het hof oordeelt met inachtneming daarvan nu als volgt:
  • Zandwegen  In voorjaar of najaar kunnen de zandwegen tijdelijk slecht worden. De zandwegen behoren niet tot het gepachte. Zij worden gebruikt door [pachter] en enkele andere pachters en [verpachter] zelf. Vooral na de oogst van de mais is de zandweg blijkbaar slecht vanwege de zware oogstmachines die er dan op hebben gereden. [pachter] is niet de enige die mais teelt, dat andere pachter niet in de omvang als [pachter] daar telen. Het hof vindt het op de weg van [pachter] liggen om jaarlijks na de maisoogst, als het weer het toelaat, vóór 1 december en anders voor de zomer van het volgende seizoen, de zandweg weer netjes te repareren/recht te trekken (rood aangegeven op het overzicht). Voor zover [verpachter] door het jaar heen de zandwegen hersteld wenst te hebben, zal hij dat in eigen beheer of door een andere pachter moeten laten doen. Dat [verpachter] de zandwegen niet semi-verhard wil maken, is zijn goed recht als eigenaar. De pachters zijn al jarenlang gewend om over zandpaden hun percelen te bereiken. Ook daarom is het niet onredelijk om [pachter] een deel van het onderhoud op te dragen.
  • Omheiningen  geconstateerd is dat de functie van de omheiningen grotendeels weg is. [verpachter] beroept zich op de tussen partijen gesloten pachtovereenkomst waarin staat dat [pachter] verantwoordelijk is voor het onderhoud van het gepachte, waar hij de afrasteringen onder schaart. Ter zitting en ook in het proces-verbaal is aan de orde geweest dat niet valt in te zien welk belang [verpachter] nog bij de omheiningen heeft. Op andere percelen, ook van [verpachter] , is vaak geen omheining meer aangetroffen. [verpachter] heeft in zijn akte geen belang of noodzaak gesteld voor de omheiningen. De omheiningen bestaan uit paaltjes met draad en die zijn vaak al lang geleden omgevallen of in het ongerede geraakt. Kennelijk wil [verpachter] de omheiningen behouden. Het hof oordeelt dat [pachter] niet gehouden is onderhoud aan de heiningen te plegen.
  • Vergroting pachtareaal  Een stuk van het toegangspad in perceel E is bij het gepachte getrokken. [pachter] heeft het pad meegeploegd. Dat is aangegeven met de gele lijn op het overzicht. [pachter] dient het pad daar te herstellen.
  • Op enkele percelen zijn overhangende takken geconstateerd die van bomen en opslag van naastgelegen percelen komen, aangegeven met donkergroene lijnen op het overzicht. De takken/bomen moeten worden opgesnoeid tot ongeveer 5 meter hoogte zodat [pachter] /de loonwerker er onderdoor kan. [verpachter] dient hiervoor zorg te dragen. [verpachter] heeft nog aangevoerd dat sprake is van een gewoonte dat pachters de bomen opsnoeiden. Hij heeft niet toegelicht dat, voor zover voorheen die gewoonte bestond ( [pachter] heeft dat gemotiveerd betwist), deze gewoonte door de pachters op het landgoed als juridisch bindend wordt ervaren, ook jegens de opvolger [verpachter] . Daarom wordt aan het betoog voorbijgegaan.
  • Sloten en greppels. Op het overzicht is met lichtblauw aangegeven welke sloten moeten worden schoongemaakt en zo nodig uitgediept. Dit zijn watervoerende sloten. [pachter] is verantwoordelijk voor de helft van de sloten die grenzen aan het gepachte perceel, de andere helft is de verantwoordelijkheid van [verpachter] /andere gebruikers. De sloten kunnen pas worden hersteld na het snoeien van de bomen.
  • Grondgebruik. In de graspercelen zijn paardenbloemen, op enkele plekken brandnetels en wat ander onkruid gezien. Volgens de waarnemingen ter plaatse is het grasland niet veronkruid: er zijn geen distels, zuring of ander hardnekkig wortelonkruid aangetroffen. [verpachter] heeft aangevoerd dat de pachtovereenkomst voorschrijft dat de percelen onkruidvrij moeten blijven en dat dus ook de aangetroffen onkruiden niet aanwezig mogen zijn in de percelen. Hij heeft gewezen op weidegronden van andere pachters waarop geen of veel minder onkruid staat. Het hof oordeelt dat de tijdelijke aanwezigheid van voormelde onkruiden geen tekortkoming oplevert. In de pachtovereenkomst wordt gewag gemaakt van het behoorlijk en tijdig zuiveren van distelen en onkruid. Redelijkerwijs dient onder onkruid (dan) te worden verstaan hardnekkig onkruid als distels, zoals zuring. Voor zover hier al anders over moet worden gedacht, betreft de aanwezigheid van het geconstateerde onkruid geen tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt.
2.1
Hiervoor is bepaald welke werkzaamheden moeten worden verricht en door wie. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen de werkzaamheden te verrichten. Het ligt voor de hand dat [verpachter] als eerste de bomen gaat opsnoeien waarna beide partijen hun deel van de sloten kunnen gaan herstellen. Het hof zal [pachter] opdragen aan het einde van de werkzaamheden de zandwegen netjes bol te leggen. Dan is er een nulsituatie, die het hof zal onderzoeken. Het lijkt zinvol om termijnen voor de werkzaamheden te stellen. Het lukt partijen moeilijk om met elkaar werkafspraken te maken en over elk geschilpunt blijven zij het oneens, ook over geschilpunten die in deze zaak geen onderdeel uitmaken van de vorderingen (zoals de dam en duiker in perceel A).
2.11
Het hof bepaalt de termijn voor [verpachter] om de overhangende takken te verwijderen tot uiterlijk 15 januari 2020. De term de grâce bepaalt het hof op 1 juni 2020, waarbij het repareren/recht trekken van de zandwegen na de oogst voor 1 dec - en bij slecht weer uiterlijk voor 1 juni 2020 - moet gebeuren. Het hof zal partijen verzoeken verhinderdata op te geven zodat de raadsheer commissaris en de deskundige leden vlak na 1 juni 2020 de percelen kunnen bezoeken en de werkzaamheden controleren.
Slotsom
2.12
Het hof geeft partijen aanwijzingen om (herstel)werkzaamheden te verrichten. Het hof zal opnieuw een descente en comparitie ter plaatse gelasten om te bezien of de aanwijzingen van het hof zijn opgevolgd. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
geeft partijen aanwijzingen als bedoeld onder 2.9 en 2.10;
bepaalt dat [verpachter] de overhangende takken zal verwijderen uiterlijk 15 januari 2020;
bepaalt het einde van de terme de grâce op 1 juni 2020, waarbij [pachter] de zandwegen na de maisoogst, als het weer het toelaat voor 1 december en in ieder geval voor de zomer van het volgende seizoen, zal repareren;
bepaalt dat het lid van het hof, mr. Th.C.M. Willemse, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, in aanwezigheid van de deskundig leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, de pachtpercelen gelegen in de nabijheid van [adres] , [plaats] , opnieuw zal bezichtigen, vergezeld van de griffier;
bepaalt aansluitend aan deze plaatsopneming een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten, ter gelegenheid van de in de vorige alinea bedoelde comparitie voor de raadsheer-commissaris en het deskundig lid zullen verschijnen
op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen plaats in de nabijheid van de plaats van bezichtiging;
bepaalt dat partijen hun verhinderdagen
in de periode juni tot en met augustus 2020zullen opgeven op de
roldatum 10 maart 2020, waarna dag en uur van de descente en comparitie door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat het hof betreft
in viervoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en S.B. Boorsma en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
[ kadastrale kaart met A-E4-percelen ]