In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, als kentekenhouder, had hoger beroep ingesteld tegen twee administratieve sancties die aan haar waren opgelegd. De sancties waren gerelateerd aan verkeersvoorschriften en betroffen gedragingen die op 26 januari 2018 hadden plaatsgevonden. De betrokkene voerde aan dat zij niet de bestuurder van het voertuig was, omdat zij het voertuig had verhuurd via de bemiddelingsdienst SnappCar. Ze stelde dat er geen huurovereenkomst was overgelegd waarbij zij als partij was betrokken, en dat het systeem van SnappCar niet als bedrijfsmatige verhuur kon worden aangemerkt.
Het hof oordeelde dat de kantonrechter de beroepen van de betrokkene terecht ongegrond had verklaard. Het hof bevestigde dat de overgelegde huurovereenkomst niet voldeed aan de eisen van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene had niet aangetoond dat zij ten tijde van de gedraging het motorrijtuig had verhuurd aan een daarin met name genoemde huurder. Het hof merkte op dat de verhuurder van het voertuig een particuliere eigenaar was en dat de betrokkene niet had gespecificeerd op welk punt de beslissing van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd zou zijn.
De beslissingen van de kantonrechter werden bevestigd, en de betrokkene werd geconfronteerd met een sanctie van € 230,- voor elk van de twee verkeersdelicten. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet kon worden vrijgesteld van de administratieve sancties, omdat zij niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een huurovereenkomst.