In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van het telen en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en -stekken, alsmede voor diefstal van elektriciteit. De rechtbank had een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar voegt enkele verbeteringen en aanvullingen toe aan de gronden van de uitspraak. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging, aangezien er geen strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf voorstelde, in overweging genomen maar komt tot de conclusie dat de eerdere straf voldoende is. De verdediging voerde aan dat het OM niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, maar het hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van de feiten geen deelnemer was aan een wietexperiment en dat de teelt van hennep nog steeds verboden is. De verdediging heeft ook aangevoerd dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, maar het hof verwerpt deze stelling. De schending van de redelijke termijn wordt erkend, maar leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Het hof concludeert dat de verdachte niet kan worden ontslagen van rechtsvervolging en bevestigt het vonnis van de rechtbank met verbeteringen in de gronden.