ECLI:NL:GHARL:2018:9998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
200.235.223/01 en 200.235.224/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van eenhoofdig gezag na echtscheiding met betrekking tot de kinderen en ontzegging van omgangsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de kinderen na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man en de vrouw zijn in 1998 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en hebben drie minderjarige kinderen. De vrouw heeft verzocht om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast, wat de rechtbank in eerste aanleg heeft toegewezen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om gezamenlijk gezag en de toedeling van bepaalde goederen uit de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, gezien de onveilige opvoedomgeving waarin zij zijn opgegroeid. De man heeft een verleden van fysiek en emotioneel geweld, wat door de kinderen en de vrouw is bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw alleen met het gezag over de kinderen moet worden belast, omdat dit in het belang van de kinderen is. Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man tot toedeling van sieraden en een televisie afgewezen, en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.235.223/01 en 200.235.224/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154982 / FA RK 17-684)
beschikking van 15 november 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Hoekstra te Heerenveen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 november 2017, hersteld bij beschikking van 14 maart 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 februari 2018;
- het verweerschrift;
- een brief van mr. Ligtvoet-van Tuijn van 19 maart 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ligtvoet-van Tuijn van 8 mei 2018 met productie(s).
2.2
Op 31 oktober 2018 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] voorafgaand aan de zitting gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2018 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling in de zaak met zaaknummer 200.245.095 (betreffende ontzegging recht op omgang en informatieregeling). Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Hoekstra werd vergezeld van een stagiaire. Ten behoeve van de man was tevens de heer [C] aanwezig, beëdigd tolk in het Koerdisch (Sorani), Wbtv-nummer [00000] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) was mevrouw Jongsma aanwezig.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 1998 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking van 29 november 2017, verbeterd bij beschikking van 14 maart 2018, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2001 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige3] );
en hebben daarnaast nog een meerderjarige zoon [D] .
De man en de vrouw waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder ook te noemen: de kinderen) belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
De vrouw heeft, voor zover hier van belang, als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure aan de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij alleen met het gezag over de kinderen zal worden belast. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.4
Bij de verbeterde bestreden beschikking van 29 november 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat het gezag over de kinderen alleen toekomt aan de vrouw;
- in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen aan de vrouw toegedeeld de navolgende sieraden:
- ketting met vijf ronde schakels of munten;
- een armband met munten;
- een paar oorbellen;
- zes "gedraaide" armbanden;
- een "bolletjes" armband;
- een armband met ovale schakels;
en aan de man toegedeeld:
- de verkoopopbrengst van de Touran;
- de televisie.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 6 juni 2018 heeft de rechtbank de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van heden in de zaak met zaaknummer 200.245.095/01. Bij die beschikking is tevens het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatieplicht afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over de kinderen en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen op het punt van de televisie, de sieraden en de auto (Touran).
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de verbeterde beschikking van 29 november 2017 te vernietigen voor zover de vrouw daarbij alleen met het gezag over de kinderen is belast en naar het hof begrijpt voor zover het de toedeling van de sieraden betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
I. te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag houden over de kinderen;
II. te bepalen dat aan de man de gouden sieraden worden toegedeeld, dan wel aan ieder der partijen de helft van de gouden sieraden wordt toegedeeld, althans een equivalent van de waarde van de gouden sieraden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof goeddunkt;
III. voor recht te verklaren dat aan de man de Samsung televisie wordt toebedeeld, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof goeddunkt;
IV. de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de man niet te ontvangen in zijn hoger beroep dan wel de verzoeken in hoger beroep af te wijzen, dan wel, subsidiair - indien en voor zover een of meerdere verzoeken van de man ter zake van de verdelingsaspecten worden gehonoreerd - te beslissen dat de vrouw de helft van de waarde van de aan de man toebedeelde goederen toekomt alsmede de helft van de waarde van de auto, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissingDe echtscheiding

5.1
De man heeft zijn eerste grief, die betrekking had op de bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding, ter zitting ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking meer behoeft.
Het gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na
ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vrouw niet alleen met het gezag over de kinderen had mogen belasten, omdat de raad geen onderzoek heeft verricht naar het gezag over de kinderen. Deze stelling vindt naar het oordeel van het hof echter geen steun in het recht. Het staat de rechtbank vrij om ook als de raad geen onderzoek heeft verricht te beslissen over het gezag, mits de rechtbank zich daartoe op basis van de overige informatie uit het dossier en ter zitting verkregen in staat acht.
5.4
Ook het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen over het gezag over de kinderen en overweegt daartoe als volgt.
5.5
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de kinderen in een zeer onveilige opvoedomgeving zijn opgegroeid, waarin sprake was van fysiek en emotioneel geweld door de man. Nadat de situatie in maart 2017 is geëscaleerd, en de vrouw met de kinderen bij de man is weg gegaan, hebben de kinderen gesprekken met [E] gevoerd. In die gesprekken hebben zij naar voren gebracht dat de man alles binnen het gezin bepaalde. De kinderen waren bang om iets fout te doen, omdat de man dan erg boos kon worden. Ook werden zij door de man gekleineerd. Volgens de kinderen mishandelde de man de vrouw en heeft hij ook gedreigd dat hij een pistool heeft en "aan 14 kogels genoeg heeft". [E] heeft in zijn rapport van 21 april 2017 geconcludeerd dat het vermoeden van kindermishandeling is bevestigd. Er is volgens [E] langdurig en stelselmatig sprake geweest van onderdrukking van de kinderen en de vrouw. De vrouw heeft de kinderen daarin niet voldoende kunnen beschermen. In de gesprekken die in het kader van het raadsonderzoek met de kinderen zijn gevoerd, hebben de kinderen dit zorgelijke beeld opnieuw bevestigd. De kinderen benoemden alle drie agressief gedrag van de man. Zo vertelde [de minderjarige3] dat hij een keer een klap van de man heeft gehad toen hij naar de winkel was geweest terwijl dat niet mocht, vertelde [de minderjarige2] dat de man vaak in het Irakees zei dat als de kinderen iets verkeerd zouden doen "hun koppen eraf zouden gaan" en vertelde [de minderjarige1] dat de man haar een keer in het gezicht heeft geslagen. [de minderjarige1] heeft ook in het kindgesprek bij het hof voorbeelden genoemd van situaties waarin sprake was van agressief gedrag en een controlerende houding van de man. De ruzies tussen de man en de vrouw waren volgens [de minderjarige1] soms zo ernstig dat zij dan kleding inpakte voor alle gezinsleden, zodat ze zouden kunnen vluchten.
5.6
Het hof is van oordeel dat, hoewel de man het beeld dat de vrouw en de kinderen hebben geschetst ontkent, op grond van de stukken uit het dossier en de consistente, gedetailleerde verklaringen van de vrouw en de kinderen, voldoende vast is komen te staan dat sprake is geweest van een structureel zeer onveilige thuissituatie als gevolg van het handelen van de man. De man is ook strafrechtelijk veroordeeld voor huiselijk geweld, zij het dat tegen deze veroordeling nog een cassatieberoep loopt. Anders dan de man stelt kan in een eventueel cultuurverschil geen rechtvaardiging worden gevonden voor het handelen zoals hiervoor omschreven, en ook het feit dat de man epilepsie heeft en medicatie gebruikt die volgens hem van negatieve invloed is op zijn gedrag, rechtvaardigt dit geenszins.
5.7
Gebleken is dat bij zowel de vrouw als de kinderen sprake is van een diepgewortelde angst voor de man. Het hof acht het evenals de raad zorgelijk dat de man deze gevoelens van de vrouw en de kinderen niet erkent. Ter zitting heeft de man gesteld dat de vrouw en de kinderen nooit bang voor hem zijn geweest. De kinderen zouden dit volgens de man alleen zeggen omdat hun moeder dat wil. Uit de overgelegde stukken, waaronder ook het verslag van de gezinshulpverlener van [F] van oktober 2018, blijkt echter wel degelijk dat bij de vrouw en de kinderen sprake is van angsten voor de man. Voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zal hiervoor volgens de advocaat van de vrouw op korte termijn hulpverlening worden opgestart. Bij [de minderjarige3] is (evenals bij de vrouw) een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd, waarvoor hij psychomotore therapie krijgt. [de minderjarige3] zal starten met eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) zodra de vrouw haar EMDR-behandeling heeft afgerond en [de minderjarige3] daarin kan ondersteunen. Binnen zijn behandeling zijn woede en angst bij [de minderjarige3] zichtbaar en hij heeft benoemd dat hij bang is voor de man. Ook [de minderjarige1] heeft in het kindgesprek aangegeven dat zij nog altijd erg bang is voor de man. Als ze de man onverwacht ergens tegenkomt, begint ze te trillen. Voorafgaand aan de zitting (na het kindgesprek) is [de minderjarige1] de man tegengekomen in de wachtruimte bij het hof en zij is daar volgens de advocaat van de vrouw zo overstuur van geraakt dat de advocaat van de vrouw haar huilend naar buiten heeft moeten begeleiden. Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat niet vol valt te houden dat de vrouw en de kinderen niet bang zouden zijn voor de man.
5.8
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet van de vrouw kan worden verlangd dat zij met de man over belangrijke beslissingen over de kinderen overlegt. De vrouw is de stabiele factor in het leven van de kinderen en het is in het belang van de kinderen dat hun enige verzorgende ouder niet overvraagd wordt. De kans dat gedwongen communicatie met de man, hetgeen inherent is aan gezamenlijk gezag, de draagkracht van de vrouw overstijgt acht het hof bijzonder groot. Het hof heeft ook ter zitting geconstateerd dat bij de vrouw nog altijd veel spanning ten opzichte van de man aanwezig is. Daar komt bij dat aan de man nog altijd een strafrechtelijk contactverbod is opgelegd en dat dit op zichzelf ook een contra-indicatie voor gezamenlijk gezag is. Niet in te zien valt immers hoe de man met dit contactverbod feitelijk mede invulling zou kunnen geven aan het ouderlijk gezag. Op grond van het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen bij gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Gelet op de bij de kinderen bestaande angsten en de behandelingen die zij daarvoor (moeten) ondergaan, is het ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vrouw alleen wordt belast met het gezag.
5.9
De man heeft zich nog op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen ondertoezichtstelling is uitgesproken alvorens de vrouw alleen met het gezag over de kinderen is belast. Het hof is echter met de raad van oordeel dat de maatregel van ondertoezichtstelling in deze situatie niet passend is. Er bestaat, mede gelet op de hulpverlening waar de vrouw ten volle aan meewerkt, geen aanleiding voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling. Bovendien kan een rechter die in een situatie als deze niet ambtshalve uitspreken en ligt er geen verzoek tot ondertoezichtstelling voor.
De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen
* De sieraden en de auto
5.1
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de sieraden aan de vrouw toe te delen, met uitzondering van de buikriem met munten, omdat vaststaat dat de man de gemeenschappelijke auto heeft verkocht en de verkoopopbrengst heeft behouden.
5.11
De man stelt zich primair op het standpunt dat de sieraden alsnog aan hem moeten worden toegedeeld en subsidiair dat partijen ieder de helft van de sieraden toegedeeld moeten krijgen. De man voert daartoe aan dat de sieraden afkomstig zijn van zijn ouders en daarom aan hem verknocht zijn. De man stelt verder dat de sieraden een hoger bedrag vertegenwoordigen dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De waarde van de sieraden kan volgens de man in elk geval niet worden weggestreept tegen de waarde van de auto.
5.12
De vrouw stelt dat de waarde van de sieraden ongeveer gelijk is aan de waarde van de auto en dat de rechtbank dus op goede gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. De vrouw betwist dat de door de man ter onderbouwing van zijn stellingen overgelegde stukken authentiek zijn en betrekking hebben op de sieraden die tussen partijen in geschil zijn.
5.13
Het hof constateert dat door de man ter onderbouwing van zijn stelling over de waarde van de sieraden enkele aankoopbewijzen zijn overgelegd, alsmede vertalingen. Nog los van de overige vragen die deze stukken oproepen, die met partijen ter zitting zijn besproken, is het hof van oordeel dat uit deze aankoopbewijzen niet kan worden afgeleid dat deze betrekking hebben op de in hoger beroep in geschil zijnde sieraden. Daarmee is niet vast komen te staan dat de sieraden meer waard zijn dan de waarde waarvan de rechtbank is uitgegaan. Ook de stelling dat de sieraden verknocht zouden zijn aan de man, heeft de man op geen enkele wijze nader onderbouwd en is dus niet vast komen te staan. Het hof ziet gelet hierop geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
* De televisie
5.14
Het hof constateert dat op de lijst die door de man in eerste aanleg is overgelegd van goederen die hij wenste te verkrijgen onder het tweede punt is opgenomen "De nieuwe tv en geluidsinstallatie/versterker die erbij gebruikt wordt" en als laatste punt op de eerste pagina van de lijst "Tv en audio met twee boxen van de slaapkamer + bluetooth (Cinemageluid)". De rechtbank heeft overwogen dat partijen deels overeenstemming hebben over de verdeling, waarbij voor zover hier van belang "de televisie" aan de man wordt toegedeeld.
5.15
De man stelt dat "de televisie" de nieuwe televisie van het merk Samsung betreft. Hij heeft van deze televisie het aankoopbewijs in het geding gebracht. De man stelt dat de vrouw de verkeerde televisie aan hem heeft afgegeven en verzoekt voor recht te verklaren dat aan hem de Samsung televisie wordt toegedeeld.
5.16
De vrouw stelt dat uit de stukken niet blijkt dat de man toedeling van de Samsung televisie had verzocht en de vrouw is van mening dat op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de bestreden beschikking.
5.17
Het hof is van oordeel dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld of de Samsung televisie waar de man aan refereert al dan niet in de verdeling is betrokken. Reeds om die reden kan de door de man verzochte verklaring voor recht niet worden gegeven. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen en het subsidiaire verzoek van de vrouw behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
Ten overvloede overweegt het hof nog dat ook niet blijkt dat de man een televisie heeft ontvangen die niet aan de gemaakte afspraken voldoet.
De proceskosten
5.18
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
29 november 2017, verbeterd bij beschikking van 14 maart 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 15 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.