ECLI:NL:GHARL:2018:9902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
21-007125-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging en met aanvulling van bewijsmiddelen en gronden in een zaak van zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 10 december 2015. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank had de verdachte destijds een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar wijzigt de strafoplegging. De verdachte heeft zich op 21 oktober 2014 samen met anderen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van de aangever, waarbij hij de aangever bij de keel heeft gepakt en hem zijn woning in heeft geduwd. De verklaring van de verdachte dat hij slechts een bemiddelende rol heeft gespeeld, wordt door het hof verworpen. Het hof oordeelt dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling, wat blijkt uit de verklaringen van de aangever en getuigen. De strafmaat wordt aangepast naar een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij wordt gedeeltelijk toegewezen, zoals eerder door de rechtbank is gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007125-15
Uitspraak d.d.: 14 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
10 december 2015 met parketnummer 08-087745-15 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Vlug, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 10 december 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken. Het hoger beroep van verdachte is beperkt ingesteld, te weten tegen het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 3.855,57, bestaande uit € 855,57 aan materiële schade en € 3000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel in zoverre slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] geheel niet-ontvankelijk verklaard omdat verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde is vrijgesproken. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank bepaald dat de beoordeling daarvan leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De rechtbank heeft bepaald dat benadeelde partij [benadeelde 2] de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de motivering van de straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigen met aanvulling en verbetering van gronden, zoals hieronder weergegeven.

De bewijsmiddelen vult het hof aan met het volgende:

Het hof overweegt dat de bewijsmiddelen zijn opgenomen in het politiedossier geregistreerd onder registratienummer PL0400-2015000029 Z en dat de processen-verbaal die zijn gebezigd als bewijsmiddel zijn opgemaakt onder proces-verbaalnummer PL0400-2014088013.
Het hof vult bewijsmiddel 1 (bijlage bewijsmiddelen vonnis), zijnde een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2014, aan met de paginanummers 21 en 22 van voornoemd politiedossier.
Als aanvullende bewijsmiddelen neemt het hof op:
 Uit het dossier van de regiopolitie IJsselland, Team Horst en Waterland, met nummer PL0400-2015000029 Z, op pagina 23 t/m 26, een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [benadeelde 1] , proces-verbaalnummer PL0400-2014088013-1:
“Plaats delict: [adres] , binnen de gemeente [gemeente]
(…)
Achternaam: [benadeelde 1]
Voornamen: [benadeelde 1]
(…)
Hij deed aangifte (…).
Ik wil graag aangifte doen van mishandeling. Op dinsdag 21 oktober 2014, omstreeks 03:00 uur zijn er meerdere personen bij mij aan de deur geweest. Deze hebben mij in elkaar geslagen toen ik de deur open deed.
(…)
[verdachte] ging op mijn benen zitten. En [medeverdachte 1] begon op mij in te slaan met zijn vuisten. Ik voelde, dat hij mij overal raakte in mijn gezicht. Ik voelde, dat dit erg veel pijn deed. [medeverdachte 2] begon tegelijk ook te slaan met zijn vuist in mijn gezicht. Hij raakte mij overal. Ik voelde, dat hij mij ook nog schopte.
(…)
Ik heb een gebroken neus. Mijn ribben zijn zwaar gekneusd. Mijn enkels zijn kapot en gekneusd. Ze hebben me overal getrapt en geslagen. Ik heb meerdere sneeën aan mijn gezicht en mijn beide ogen zijn blauw geslagen.”
 Een schriftelijk stuk, als bijlage gevoegd bij de vordering benadeelde partij van
[benadeelde 1] , te weten een consultrapportage van de bedrijfsarts [naam] d.d. 31 maart 2015, voor zover inhoudende:
“Betrokkene (het hof begrijpt: [benadeelde 1] ) is nog arbeidsongeschikt.”

De bewijsmiddelen verbetert het hof op de volgende onderdelen:

Het hof is van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 1] d.d. 22 november 2014, proces-verbaalnummer PL0400-2014088013-50, pagina 56 t/m 60 van voornoemd politiedossier en zoals opgenomen onder bewijsmiddel 5 in het vonnis van de rechtbank, niet voor het bewijs gebezigd dient te worden. Dit bewijsmiddel zoals gebezigd door de rechtbank in de bijlage bij het vonnis komt te vervallen.

Ter terechtzitting van het hof gevoerde verweren

De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat niet is vast te stellen welke rol verdachte bij de ten laste gelegde zware mishandeling heeft gehad, waardoor evenmin is vast te stellen of verdachte een voldoende significante en/of wezenlijke bijdrage, in de zin van medeplegen, heeft gehad in de zware mishandeling en of die bijdrage van voldoende gewicht is geweest.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Het hof overweegt dat aangever heeft verklaard dat verdachte tijdens de geweldsuitoefening op zijn benen ging zitten, waarna andere personen hem, aangever, hebben geschopt en geslagen. Het hof overweegt dat aangever consistent is in zijn verklaring dat verdachte op zijn benen heeft gezeten gedurende de mishandeling.
Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste en tweede aanleg zou
medeverdachte [medeverdachte 3] degene zijn die aangever heeft aangevallen, waarop hij, verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 4] , die [medeverdachte 3] van aangever [benadeelde 1] zou hebben af getrokken om het geweld tegen aangever te doen stoppen.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dat de bemiddelende rol die verdachte zichzelf wil toedichten niet uit de stukken van het dossier blijkt. Verdachte heeft naar het oordeel van het hof het initiatief genomen tot het geweld jegens aangever. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte aangever bij zijn keel heeft gepakt, de woning heeft ingeduwd gevolgd door andere personen waarop de mishandeling in de gang van de woning van aangever heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij in staande positie, [medeverdachte 3] , van [benadeelde 1] heeft af getrokken en dat hij ook daarbij niet op de benen van [benadeelde 1] heeft gezeten. De verklaring van verdachte vindt op dit onderdeel geen enkele steun in andere bewijsmiddelen. Het hof gaat uit van de verklaring van aangever.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de omstandigheid dat de verklaring van verdachte geen steun vindt in het dossier. Het hof overweegt overigens dat de verklaring van verdachte evenmin wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] over het aantal jongens voor/bij de woning van aangever, het aantal jongens dat die woning is binnen gegaan alsmede de wijze waarop de jongens die woning zijn binnengegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] en [getuige 4] voor de woning van [benadeelde 1] stond, op het moment dat hij, verdachte, een gesprek met [benadeelde 1] voerde. Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat [medeverdachte 3] de woning van [benadeelde 1] in is gegaan en dat hij, verdachte, en [getuige 1] de woning van [benadeelde 1] niet in zijn geweest. Volgens verdachte hoefden hij en [getuige 1] nog geen stap op de vloer te zetten om [medeverdachte 3] weg te trekken.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaren echter dat aanvankelijk twee personen voor de woning van aangever stonden, terwijl aangever in de deuropening een gesprek voerde. Voorts verklaren deze getuigen dat in totaal vier mannen de woning van aangever binnengingen/binnenstapten, nadat [benadeelde 1] door één van de mannen bij de keel/strot gepakt was en naar binnen was geduwd.
Aldus vindt de verklaring van verdachte - in aanvulling op hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen - ook op deze onderdelen geen steun in voornoemde getuigenverklaringen. Het door verdachte geschetste scenario is naar ’s hofs oordeel niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan de ten laste gelegde zware mishandeling heeft geleverd, nu verdachte degene is geweest die aangever bij de keel heeft gepakt en vervolgens aangever zijn woning in heeft geduwd en nu verdachte op aangevers benen ging zitten, waarna zijn medeverdachten aangever hebben geslagen en geschopt. Verdachtes aandeel in het jegens aangever gepleegde geweld is daarmee ook van voldoende gewicht.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof stelt met de raadsman vast dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , die gebezigd zijn voor het bewijs, niet zijn ondertekend door de getuigen. Het hof overweegt dat voornoemde getuigenverklaringen zijn vastgelegd in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal en wel zijn ondertekend door de verbalisanten die de getuigen telefonisch hebben gehoord en de voornoemde processen-verbaal hebben opgemaakt. Aldus gaat het hof uit van de juistheid van de inhoud van voornoemde getuigenverklaringen. Het hof heeft voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van voornoemde getuigenverklaringen nu deze verklaringen over en weer steun vinden alsmede op onderdelen worden ondersteund door de verklaringen van verdachte.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 21 oktober 2014 met andere personen schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever [benadeelde 1] , door de woning van [benadeelde 1] binnen te dringen en die [benadeelde 1] in de gang van zijn eigen woning te trappen, te schoppen, te slaan en te stompen. [benadeelde 1] heeft hieraan ernstig letsel overgehouden ten gevolge waarvan hij maanden niet heeft kunnen werken. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die ook ter zitting van het hof is voorgedragen, blijkt dat het bewezenverklaarde - naast het lichamelijke letsel - op verschillende andere manieren veel impact heeft gehad op het leven van [benadeelde 1] . Zo heeft hij enige tijd in de Ziektewet gezeten, is hij op zijn werk in een andere functie geplaatst en is uiteindelijk zijn arbeidscontract aangepast met vermindering van maandelijkse inkomsten tot gevolg. Voorts heeft het bewezenverklaarde incident bij aangever en zijn vrouw het gevoel van veiligheid in hun eigen woning aangetast.
Het hof heeft bij de straftoemeting de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, als uitgangspunt gehanteerd.
Voorts heeft het hof de rol van verdachte in de geweldsuitoefening meegewogen bij de straftoemeting. Ondanks de significante en wezenlijke bijdrage die verdachte heeft geleverd aan het bewezenverklaarde, is het hof niet gebleken dat verdachte zelf schoppende en/of slaande bewegingen heeft verricht gedurende de mishandeling van [benadeelde 1] .
Verdachte is blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2018 niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Het hof is van oordeel dat dit in het voordeel van verdachte meeweegt.
Voorts overweegt het hof dat de gehele behandeling van onderhavige strafzaak in eerste en tweede aanleg lange tijd in beslag heeft genomen. Ten tijde van de uitspraak van dit arrest zijn ruim vier jaren verstreken sinds het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft het hof verzocht om aan verdachte op te leggen een taakstraf in combinatie met 1 dag gevangenisstraf, zijnde het voorarrest van verdachte, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel is aangewezen maar dat een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest thans nog zou overschrijden, niet meer te verenigen is met de doelen van strafvordering. Wel zal het hof naast een forse taakstraf een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen, om de ernst van het bewezenverklaarde feit tot uitdrukking te brengen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat – gezien enerzijds de ernst van het feit en anderzijds de rol van verdachte in het bewezenverklaarde, het blanco strafblad van verdachte en het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde – oplegging van een taakstraf van 180 uren, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 58 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren aan verdachte passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De verdediging heeft ter zitting van het hof verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet geheel toe te wijzen, nu het onduidelijk is in hoeverre de gehele schade aan verdachte is toe te rekenen.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij, gegeven de bewezenverklaring. Het hof ziet geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof acht de hoogte van het toegewezen schadebedrag billijk. Het hof ziet geen aanleiding om het schadebedrag te matigen naar aanleiding van het verzoek van de verdediging, nu verdachte - indien hij meent dat de aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde partij deels bij derden ligt - een deel van de kosten, al dan niet via de burgerlijke rechter, op die derden kan verhalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
58 (achtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 14 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.