ECLI:NL:GHARL:2018:9877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/01137
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zuiveringsheffing na verhuizing binnen hetzelfde waterschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2016. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 56,07, welke aanslag betrekking had op de periode na de verhuizing van belanghebbende en zijn echtgenoot naar een nieuwe woning binnen hetzelfde waterschap. Belanghebbende had eerder verzocht om zijn echtgenoot als heffingsplichtige voor de oude woning aan te merken, maar dit verzoek was niet herhaald voor de nieuwe woning. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar had in hoger beroep de aanslag gehandhaafd. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht een aanslag heeft opgelegd aan belanghebbende, omdat de heffingsplicht na de verhuizing is gewijzigd. Belanghebbende had geen recht op ontheffing van de heffingsplicht, omdat hij niet had verzocht om zijn echtgenoot als heffingsplichtige voor de nieuwe woning aan te merken. Het Hof volgt de uitleg van de heffingsambtenaar dat de heffingsplichtige voor de nieuwe woning anders is dan voor de oude woning, en dat de aanslag dus terecht is opgelegd. Daarnaast wordt het verzoek om uitstel van betaling niet behandeld, omdat dit geen voor bezwaar vatbare beslissing is. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/01137
uitspraakdatum:
13 november 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 september 2017, Awb 17/1047, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)te Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd van € 56,07.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en het bezwaar ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is getrouwd met [A] (hierna: [A] ). Op 1 januari 2016 woonden zij samen in de woning aan de [a-straat 1] in [Z] . Belanghebbende is van hen beiden de oudste in leeftijd. De heffingsambtenaar heeft voor het belastingjaar 2016 aan [A] een aanslag zuiveringsheffing opgelegd, omdat hij in het verleden heeft verzocht om als heffingsplichtige aangemerkt te worden.
2.2.
Belanghebbende en [A] zijn in de zomer van 2016 verhuisd naar de woning aan de [b-straat 2] in [Z] . Op 17 augustus 2016 is de verhuizing van belanghebbende en [A] in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven.
2.3.
Op 12 september 2016 heeft de heffingsambtenaar de aanslag zuiveringsheffing 2016 die aan [A] is opgelegd, ambtshalve verminderd met € 56,07. Daarbij heeft de heffingsambtenaar er mee rekening gehouden, dat [A] vanaf 17 augustus 2016 niet meer heffingsplichtig is.
2.4.
Met dagtekening 30 september 2016 heeft de heffingsambtenaar een aanslag zuiveringsheffing 2016 aan belanghebbende opgelegd van € 56,07. Daarbij heeft de heffingsambtenaar er mee rekening gehouden, dat belanghebbende vanaf 17 augustus 2016 heffingsplichtig is.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.
2.6.
[A] heeft in zijn brief van 28 december 2016 namens belanghebbende het bezwaar nader gemotiveerd en verzocht om uitstel van betaling van de aanslag.
2.7.
Op 1 april 2017 is een aanmaning verzonden met het verzoek om betaling van de aan belanghebbende opgelegde aanslag.
2.8.
Op 3 april 2017 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de aanmaningskosten. Tevens heeft hij GBLT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift en het niet beslissen op het verzoek om uitstel van betaling van 28 december 2016.
2.9.
Op 13 april 2017 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Ook heeft de heffingsambtenaar geen aanleiding gezien voor een ambtshalve vermindering van de aanslag. Aangezien de heffingsambtenaar binnen twee weken na de ingebrekestelling van 3 april 2017 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft hij geen aanleiding gezien voor toekenning van een dwangsom.
2.10.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op het bezwaarschrift de aanmaningskosten verminderd, omdat er mogelijk verwarring bij belanghebbende is ontstaan. Verder heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verzocht, het bedrag van de aanslag binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief over te maken.
2.11.
De artikelen 3 en 4 van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Vallei en Veluwe 2016 (hierna: de Verordening) luiden – voor zover voor dit geschil relevant - als volgt:
“Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. (…)
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:
a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;
b. (…)
Artikel 4 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid
1. De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 16 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
2. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
3. Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
4. (…)
5. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de heffingsplichtige in de loop van het heffingsjaar het gebruik van een woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte die eveneens in het gebied van het waterschap ligt en er vanuit de nieuwe woonruimte eveneens wordt afgevoerd als bedoeld in artikel 1 onder d.”
2.12.
De aanwijzing van de heffingsplichtige zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, van de Verordening is neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen dat het dagelijks bestuur van GBLT op 8 januari 2014 heeft vastgesteld. In dit besluit is onder meer het volgende bepaald:
“Hoofdstuk Il De belastingen geheven van de gebruiker
Artikel 2
Indien met betrekking tot de aanslagen zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor woonruimten, de aanslag watersysteemheffing ingezetenen, de aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker niet-woning, de aanslag rioolheffing gebruiker woning en gebruiker niet-woning en de aanslag afvalstoffenheffing er meerdere potentiële belastingplichtigen zijn aan wie de aanslag kan worden opgelegd, wordt de aanslag in de hierna volgende volgorde opgelegd ten name van:
1. De oudste in leeftijd;
2. Degene die bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is bij aanvang van de heffingplicht, als zodanig in de GBA is vermeld als de langstwonende;
3. De oudste genothebbende van de desbetreffende woonruimte krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
(…)
Hoofdstuk III Aanvullende bepalingen
Artikel 3
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1, 2 en 2b wordt de aanslag op naam gesteld van de belastingplichtige die daartoe een schriftelijk verzoek heeft ingediend bij de ambtenaar belast met de heffing. Hieraan wordt de voorwaarde verbonden dat dit niet zal leiden tot een situatie waarbij (1) de belasting niet kan worden ingevorderd, dan wel (2) valt te verwachten dat de invordering van de belasting ernstig zal worden bemoeilijkt, zulks in redelijkheid te beoordelen. Met betrekking tot woonruimteaanslagen geldt tevens de voorwaarde dat de aanslag in dat geval niet hoeft te worden kwijtgescholden.”
2.13.
Onder de “veelgestelde vragen” staat op de website van GBLT het volgende vermeld:
“Ik ben particulier en ga verhuizen. Wat moet ik doen?
Als u gaat verhuizen dan hoeft u dit niet apart aan GBLT te melden. GBLT maakt gebruik van de gegevens van de gemeente voor de verzending van haar aanslagen.
Bij verhuizingen kunnen zich de volgende situaties voordoen (m.b.t. de aanslag zuiverings-/verontreinigingsheffing en watersysteemheffing ingezetenen):
Gaat u verhuizen binnen hetzelfde waterschap en verandert uw gezinssamenstelling niet, dan ontvangt u geen nieuw aanslagbiljet zuiverings-/verontreinigingsheffing en watersysteemheffing ingezetenen op uw nieuwe adres voor dit belastingjaar. Uw aanslagbiljet verhuist mee van uw oude naar uw nieuwe adres.

3.Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar terecht een aanslag zuiveringsheffing 2016 aan belanghebbende heeft opgelegd voor de periode 17 augustus 2016 tot en met 31 december 2016. Verder is in geschil of de heffingsambtenaar ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend vanwege het niet beslissen op het verzoek om uitstel van betaling van 28 december 2016.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat bij een verhuizing van een heffingsplichtige naar een andere woning die binnen hetzelfde waterschap is gelegen, geen aanslag op grond van artikel 4, tweede lid, van de Verordening kan worden opgelegd, ongeacht of degene die in de oude woning heffingsplichtig was, ook voor de nieuwe woning heffingsplichtig is.
4.2.
De heffingsambtenaar is van mening dat alleen indien de heffingsplichtige zowel voor de oude als voor de nieuwe woning dezelfde is, een aanslag op grond van artikel 4, tweede lid, van de Verordening achterwege kan blijven. Na een verhuizing binnen het waterschap wordt gekeken of de heffingsplichtige voor de oude woning dezelfde is als die voor de nieuwe woning. Als daarvan geen sprake is, vindt een ambtshalve vermindering plaats van de aanslag die is opgelegd aan de heffingsplichtige voor de oude woning (ontheffing naar tijdsgelang) en wordt een nieuwe aanslag opgelegd aan de heffingsplichtige voor de nieuwe woning (heffing naar tijdsgelang).
4.3.
Zowel voor de oude als de nieuwe woning zijn er meerdere potentiële belastingplichtigen aan te wijzen. In de Verordening en het daarbij behorende Besluit aanwijzing belastingplichtigen wordt in het onderhavige geval de oudste bewoner als heffingsplichtige aangewezen. Dit is belanghebbende. Het echtpaar heeft echter voor de oude woning gebruik gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid genoemd in artikel 3 van het Besluit aanwijzing belastingplichtigen en heeft schriftelijk gevraagd om [A] als heffingsplichtige aan te merken. Hierdoor heeft [A] voor het jaar 2016 voor de oude woning een aanslag opgelegd gekregen. Na de verhuizing is belanghebbende de heffingsplichtige voor de nieuwe woning, omdat hij de oudste bewoner is en een beroep op de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 3 van het Besluit aanwijzing belastingplichtigen achterwege is gebleven.
4.4.
Belanghebbende en zijn echtgenoot hebben het verzoek om [A] als heffingsplichtige aan te merken voor de oude woning, niet herhaald voor de nieuwe woning. Hierdoor heeft, ondanks dat de potentiële belastingplichtigen niet wijzigden, toch een wijziging in de heffingsplicht plaatsgevonden. De tekst van de Verordening biedt steun aan zowel de uitleg door belanghebbende als de uitleg door de heffingsambtenaar. Voor het standpunt van de heffingsambtenaar pleit, dat het vijfde lid van artikel 4 van de Verordening een uitzondering vormt op het tweede en derde lid, die ervan uitgaan dat zowel voor als na de verhuizing er een heffingsplicht is. Voor het standpunt van belanghebbende pleit, dat in het vijfde lid niet is vermeld, dat na de verhuizing de heffingsplichtige dezelfde moet zijn om voor toepassing van dit lid in aanmerking te komen. In de toelichting op de Verordening wordt voor de toepasselijkheid van de uitzondering van het vijfde lid uitgegaan van een continuïteit in de persoon van de heffingsplichtige, want daarin is opgemerkt: “Wanneer de heffingsplichtige verhuist naar een andere woonruimte in het gebied van het waterschap van waaruit eveneens wordt afgevoerd, zijn zowel het tweede als het derde lid van toepassing. Er kan immers worden gesteld dat ook in dat geval sprake is van het eindigen van de heffingsplicht en het opnieuw ontstaan van de heffingsplicht.” Dit is reden voor het Hof de heffingsambtenaar te volgen in zijn uitleg dat de uitzondering van het vijfde lid enkel van toepassing is als de heffingplichtige ongewijzigd blijft. Dit klemt te meer nu de aanwijzing van [A] als heffingsplichtige is gebaseerd op een eigen verzoek en dit verzoek niet automatisch kan worden geacht te zijn gedaan voor een andere woonruimte. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht een aanslag aan belanghebbende opgelegd voor het na de verhuizing resterende deel van 2016.
4.5.
Belanghebbende stelt dat hij vertrouwen heeft ontleend aan de onder 2.13. genoemde uitlating op de website van GBLT, dat na de verhuizing binnen hetzelfde waterschap er geen nieuwe aanslag wordt opgelegd. De “veelgestelde vragen” op de website bevatten inlichtingen van GBLT en geen toezeggingen. Belanghebbende kan aan deze website al om deze reden geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende afgaande op de tekst van de website enige handeling heeft verricht of nagelaten waardoor hij boven de wettelijk verschuldigde belasting schade lijdt (Hoge Raad, 3 januari 1990, nr. 26 325, BNB 1990/148).
Dwangsom
4.6.
Belanghebbende klaagt er over dat nog niet is beslist op zijn verzoek om uitstel van betaling van 28 december 2016, ondanks dat hij GBLT in gebreke heeft gesteld in zijn brief van 3 april 2017. De beslissing op een dergelijk verzoek dient genomen te worden door de ambtenaar belast met de invordering. Een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling is geen voor bezwaar vatbare beslissing waartegen beroep of hoger beroep bij de belastingrechter open staat, zodat het Hof zich onbevoegd acht op dit geschil te beslissen. Ter voorlichting van belanghebbende wijst het Hof op artikel 123 van de Waterschapswet in verbinding met artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 op grond waarvan onder meer paragraaf 4.1.3.2. “Dwangsom bij niet tijdig beslissen” van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is verklaard op de invordering van waterschapsbelastingen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en
– verklaart zich onbevoegd voor zover het hoger beroep ziet op het niet verlenen van uitstel van betaling door de ambtenaar belast met de invordering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
13 november 2018in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 november 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.