Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant 2],
hierna: [appellanten] ,
1.Het geding in eerste aanleg
e-mailbericht van 31 juli 2018 de rechtbank meegedeeld dat [appellant 1] recht heeft op uitbetaling van de reservewaarde van € 2.466,99 inzake een op 1 juli 2012 door ASR Levensverzekering N.V. (voorheen: Stad Rotterdam Verzekeringen) beëindigde overlijdensrisicoverzekering. ASR heeft [appellant 1] van deze betaling per brief van 27 januari 2015 op de hoogte gesteld.
In verband met het voorgaande heeft de rechter-commissaris op 22 augustus 2018 een inlichtingenverhoor gehouden en vervolgens op 30 augustus 2018 de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [appellanten] voorgedragen voor tussentijdse beëindiging. Daarbij heeft de rechter-commissaris de rechtbank in overweging gegeven die regelingen te verlengen in plaats van te beëindigen.
- bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregelingen van [appellanten] wordt voortgezet;
- de termijn, gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregelingen van kracht is, vastgesteld op drie jaar en zes maanden, zodat de regelingen eindigen op 18 december 2018;
- bepaald dat [appellanten] ook gedurende de verlenging van de termijn zich aan de overige verplichtingen van hun schuldsaneringsregeling dienen te houden.
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.
2.2. Het geding in hoger beroep
- primair te bepalen dat de aan hen verleende schone lei gehandhaafd blijft;
- subsidiair de looptijd van hun schuldsaneringsregeling te verlengen met drie maanden;
- meer subsidiair de looptijd van hun schuldsaneringsregeling te verlengen met zes maanden,
vanaf 27 september 2018 (in plaats van vanaf 18 juni 2018).
1 november 2018 door/namens mr. Van der Laan ingediende V6-formulieren meegezonden producties.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De omstandigheid dat de waarde van de nabetaling inmiddels op de boedelrekening is gestort, neemt de verwijtbaarheid van de gedragingen niet weg, aldus de rechtbank.
Vast staat dat dit bedrag niet tijdens het reguliere schuldsaneringstraject van drie jaar aan [appellant 1] (en [appellant 2] ) is uitgekeerd. Bij e-mail van 30 juli 2018 heeft ASR de bewindvoerder er van op de hoogte gesteld dat [appellant 1] recht had op het bedrag van € 2.466,99. Nadien hebben [appellanten] het bedrag dat aan hen was uitbetaald naar de schuldsaneringsboedel overgemaakt.
3.4 Het hof beantwoordt deze vragen ontkennend.
Gesteld noch gebleken is dat tegen dit vonnis een rechtsmiddel is aangewend, zodat ervan uit moet worden gegaan dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. De bewindvoerder, [appellanten] zijn er vervolgens terecht van uitgegaan dat de uitkering van ASR aan de boedel toekwam, ook al werd deze eerst na afloop van de in artikel 349a Fw bedoelde termijn aan [appellanten] betaald. Zoals hiervoor uiteengezet, behoorde deze vordering op grond van artikel 295 Fw vanaf de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot de boedel en bleef de bewindvoerder ook na het einde van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling bevoegd baten voor de boedel te vereffenen.
27 september 2018 moet worden vernietigd, met afwijzing van de voordracht van de rechter-commissaris, zodat het vonnis van 15 juni 2018 waarin de schone lei is verleend zijn gelding behoudt.
3.8 Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.