Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die alleen belast was met het gezag, had haar kind sinds mei 2015 vrijwillig uit huis geplaatst. Het kind, geboren in 2006, verblijft sinds juni 2016 bij pleegouders. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 7 maart 2018 het gezag van de moeder beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die stelde dat het kind ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd als hij bij de moeder zou terugkeren.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder met acht grieven in beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank. De moeder voerde aan dat zij zich inspande om haar leven op orde te krijgen, maar het hof oordeelde dat deze positieve ontwikkeling nog pril was en dat er geen sprake was van een bestendige situatie. Het hof benadrukte dat de belangen van het kind voorop staan en dat het kind recht heeft op stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie.
Het hof concludeerde dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat het kind bij de pleegouders goed ontwikkelt en een veilige hechtingsrelatie heeft opgebouwd. De moeder's bezwaren tegen de beëindiging van het gezag werden niet gevolgd, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.