ECLI:NL:GHARL:2018:9804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
21-006961-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging van deels voorwaardelijke gevangenisstraf na gewapende overvallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte heeft bekend twee gewapende overvallen te hebben gepleegd, waarbij hij onder bedreiging van een vuurwapen geld heeft geëist. De deskundige adviseerde om het volwassenstrafrecht toe te passen, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte door zijn psychische problemen. Het hof oordeelde dat er gedurende langere tijd controle op de behandeling van de verdachte noodzakelijk is en dat dit beter gewaarborgd is met een deels voorwaardelijke straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, waarvan 40 maanden onvoorwaardelijk en 20 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder verplichte behandeling. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met schadevergoedingen variërend van €121,41 tot €2.220,10. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar liet meewegen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006961-17
Uitspraak d.d.: 8 november 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2017 met parketnummer 05-881764-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 15-800441-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [1996] ,
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 april 2018 en 25 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen overeenkomstig de beslissing in eerste aanleg. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat zal worden beslist conform de beslissing in eerste aanleg. Tevens heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde 6 maanden jeugddetentie, in de vorm van 6 maanden gevangenisstraf, gevorderd. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J. Steenbrink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] (€ 1.500,00), [benadeelde 2] (€ 460,80), [benadeelde 3] (€ 121,41) en [benadeelde 4] (€ 2.220,10) zijn toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen pistool en de munitie is de onttrekking aan het verkeer bevolen en ten aanzien van de inbeslaggenomen kleding en schoeisel is teruggave aan de rechthebbende gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 2 augustus 2017 in de gemeente Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 100 Euro, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- voorzien van een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar voornoemd cafetaria is gegaan en/of
- met dat vuurwapen in de hand de cafetaria heeft betreden en/of direct met luide stem tegen die [benadeelde 1] heeft geroepen dat zij de kassa open moest maken, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met het vuurwapen éénmaal in de lucht over het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geschoten en/of
- wederom met luide stem tegen die [benadeelde 1] heeft geroepen dat zij de kassa moest openmaken,
in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 10 augustus 2017, in de gemeente Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakje sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte
- voorzien van een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, naar voornoemde Stationswinkel is gegaan en/of
- voorzien van een sjaal en/of een petje en/of een capuchon, in ieder geval van gezichtsbedekking, en/of handschoenen en/of met dat vuurwapen in zijn hand de Stationswinkel heeft betreden en/of
- meermalen tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd 'Ik wil geld, schiet op!' en/of 'Geef me het geld nu.', in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dat vuurwapen aan die [benadeelde 4] heeft getoond en/of
- meermalen tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd dat hij geld wilde, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- het vuurwapen heeft doorgeladen en/of met het vuurwapen naar boven heeft geschoten en/of tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd 'De volgende gaat door je kop, geef me geld nu!',
in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 augustus 2017 tot en met 15 augustus 2017, in de gemeente Nijmegen, in ieder geval in Nederland, één of meer wapens van categorie III, een gaspistool (merk Umarex, type S&W Mp9c, kaliber 9 mm PAK) en/of bijbehorende patronen (kaliber 9 mm PAK), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Verdachte heeft bekend dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks2 augustus 2017 in de gemeente Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
ongeveer 100 Euro, in elk gevalenig
goed/geldbedrag,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij verdachte
- voorzien van een vuurwapen,
in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,naar voornoemde cafetaria is gegaan en
/of
- met dat vuurwapen in de hand de cafetaria heeft betreden en
/ofdirect met luide stem tegen die [benadeelde 1] heeft geroepen dat zij de kassa open moest maken,
in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
- met het vuurwapen éénmaal in de lucht over het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geschoten en
/of
- wederom met luide stem tegen die [benadeelde 1] heeft geroepen dat zij de kassa moest openmaken
,
in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2:
hij op
of omstreeks10 augustus 2017, in de gemeente Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakje sigaretten,
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 5]
en/of [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij verdachte
- voorzien van een vuurwapen,
in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,naar voornoemde Stationswinkel is gegaan en
/of
- voorzien van een sjaal en
/ofeen petje en
/ofeen capuchon,
in ieder geval van gezichtsbedekking,en
/ofhandschoenen en
/ofmet dat vuurwapen in zijn hand de Stationswinkel heeft betreden en
/of
- meermalen tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd 'Ik wil geld, schiet op!' en
/of'Geef me het geld nu.'
, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen/
of
- dat vuurwapen aan die [benadeelde 4] heeft getoond en
/of
- meermalen tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd dat hij geld wilde
, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
- het vuurwapen heeft doorgeladen en
/ofmet het vuurwapen naar boven heeft geschoten en
/oftegen die [benadeelde 4] heeft gezegd 'De volgende gaat door je kop, geef me geld nu!'
,

in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

3:
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 2 augustus 2017 tot en met 15 augustus 2017, in de gemeente Nijmegen
, in ieder geval in Nederland,één
of meerwapen
svan categorie III, een gaspistool (merk Umarex, type S&W Mp9c, kaliber 9 mm PAK) en
/ofbijbehorende patronen (kaliber 9 mm PAK), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op (telkens):
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Op 24 september 2018 is door drs. G.C.M. van den Broek, psychiater een pro justitia rapport uitgebracht. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychiatrisch onderzoek.
Op 7 oktober 2018 is door H. Scharft, GZ-psycholoog, een pro justitia rapport uitgebracht naar aanleiding van een psychologisch onderzoek van verdachte. Volgens die deskundige is verdachte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een persisterende depressieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een gokstoornis. Deze stoornissen waren eveneens aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en de gedragskeuzes van verdachte werden hierdoor deels beïnvloed, doordat hij in wat mindere mate dan de gemiddelde persoon beschikt over gedragsalternatieven. Verdachte heeft het ontoelaatbare van zijn handelen kunnen inzien. Zijn wilsvrijheid werd echter in lichte mate beperkt door zijn persoonlijkheidsstoornis.
De deskundige geeft voorts aan dat er sprake is van een verhoogd recidiverisico in situaties waarin verdachte veel stress ervaart en er op die momenten gebrek is aan ondersteuning en structuur. Ook een mogelijke terugval in zijn verslaving(en) verhoogt het recidiverisico.
De deskundige adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen en de tekorten in de handelsvaardigheden te verdisconteren door verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt die conclusies over en maakt die tot de zijne.
Geadviseerd wordt tot een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, waar tijdens de behandeling gewerkt moet worden aan het behandelen van de depressieve klachten en de persoonlijkheidsproblematiek. Tevens dient daarbij aandacht te zijn voor zijn beperkte zelfinzicht, de beperkte coping-vaardigheden, zijn verslavingsneiging, zijn neiging tot impulsief reageren en zijn affectieve instabiliteit.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij zich realiseert dat hij hulp nodig heeft en dat hij daar nu ook voor open staat.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte op 2 augustus 2017 in Nijmegen onder bedreiging van een vuurwapen een cafetaria heeft overvallen. Verdachte heeft daarbij een schot gelost en geld uit de kassa gepakt. Aangeefster [benadeelde 1] is door het gebeuren hevig geschrokken en aangedaan.
Op 10 augustus 2017 heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Op die datum heeft hij onder bedreiging van een vuurwapen [benadeelde 5] in Nijmegen overvallen en daarbij in ieder geval een pakje sigaretten weggenomen. Ook hierbij heeft hij een schot in de lucht gelost. Aangeefster [benadeelde 4] heeft hier ernstige angstklachten aan over gehouden en heeft hierdoor gedurende een langere periode slecht gefunctioneerd.
Gewapende overvallen waarbij ook nog is geschoten leiden tot een ernstig gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. De slachtoffers worden veelal geconfronteerd met langdurige lichamelijke en/of psychische gevolgen hiervan en dat is ook hier het geval. De feiten zijn zeer ernstig te noemen en voor het hof weegt zwaar dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte was nog maar een korte tijd op vrije voeten toen de onderhavige feiten kort na elkaar hebben plaatsgevonden. Verder heeft verdachte het vuurwapen en de daarbij behorende munitie ook nog onder zich gehouden totdat deze door de politie naar aanleiding van een ander incident in beslag zijn genomen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ook de jonge leeftijd van verdachte neemt het hof in de beoordeling mee.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren zoals in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd, op zich een passende straf is. Oplegging van deze straf betekent – rekening houdende met voorwaardelijke invrijheidstelling, effectief 40 maanden vrijheidsbeneming. De geadviseerde behandeling zou in dat kader kunnen plaatsvinden. Het hof is echter van oordeel dat het van belang is dat er gedurende langere tijd controle op en sturing van de behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat dit meer gewaarborgd is bij een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. Ook de raadsvrouw heeft gepleit voor een behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf en niet tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het hof zal dan ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel 40 maanden bedraagt. Aan het voorwaardelijke deel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder het verplicht volgen van de door deskundige geadviseerde behandeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 460,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 121,41. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.220,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Door de verdediging is aangevoerd dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding in vergelijking met het door aangeefster [benadeelde 1] gevorderde bedrag te hoog is en zou moeten worden gematigd. Gelet op het ernstige leed dat door verdachte aan aangeefster [benadeelde 4] is toegebracht ziet het hof echter geen reden tot matiging van het gevorderde bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 15 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, om te zetten in gevangenisstraf van gelijke duur, parketnummer 15-800441-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf op de wijze zoals gevorderd, worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 57, 77k en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van forensisch psychiatrische polikliniek [naam fpi] (of een gelijkwaardige instelling) op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen, waarbij psychotherapeutische behandeling noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een gaspistool en munitie.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
kleding en schoeisel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 460,80 (vierhonderdzestig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 460,80 (vierhonderdzestig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 augustus 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 121,41 (honderdeenentwintig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 121,41 (honderdeenentwintig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.220,10 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en tien cent) bestaande uit € 20,10 (twintig euro en tien cent) materiële schade en € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.220,10 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en tien cent) bestaande uit € 20,10 (twintig euro en tien cent) materiële schade en € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 augustus 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 15 juli 2016, parketnummer 15-800441-15, te weten van:
jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden, waarbij het hof bepaalt dat deze straf in de vorm van
gevangenisstrafmoet worden tenuitvoergelegd
Aldus gewezen door
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 8 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.