Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
4. CAO [naam stichting 2] EN ANDERE BEPALINGEN
13 Pensioenregeling
Naar aanleiding van ons prettig gesprek op donderdag 26 januari op het CK, waarin jullie mij een aantal opties hebben voorgelegd hoe het nu verder moet met mij bij [naam stichting 3] wil ik antwoorden, dat ik voor de optie kies, om als administratief medewerker aan te blijven voor 0,4 Fte voor West en dat de overblijvende 0,6 Fte wordt aangevuld door FPU en door [naam stichting 3] . (…)
Partijen verlenen elkaar voor het overige, over en weer, finale kwijting.”
Na uitvoering van al het voorgaande verlenen partijen elkaar uitdrukkelijk finale kwijting over en weer, hetgeen inhoudt dat zij over en weer niets van elkaar te vorderen hebben.”
De niet opgenomen aanspraken op flexibel pensioen worden met ingang van de datum waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat omgezet in recht op ouderdoms- en nabestaandenpensioen”.
De voor de berekening van de aanvullende uitkering in aanmerking te nemen pensioengeldige tijd is voor onderstaande groepen van werknemers ten minste gelijk aan de met de hierna geduide deeltijdfactor vermenigvuldigde tijd, die resteert, nadat de tijd die is gelegen tussen 1 april 1997 en de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikt, in mindering is gebracht op:
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
opbouwvan pensioenrechten, FPU-rechten of daarmee vergelijkbare rechten over de periode tot 1 januari 1999 heeft gemist. Zijn schadeberekening gaat daar ook niet van uit. Het hof gaat er daarom vanuit dat zijn schade (uitsluitend) bestaat in het gemis van de aanvullende uitkering.
de tijd die is gelegen tussen 1 april 1997 en de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikt”, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. In het geval van [appellant] resulteert dit in 40 minus 12,25 jaar, is 27,75 jaar, zoals ook is opgenomen in de door KvK overgelegde schadeberekening. De schadeberekening van KvK gaat uit van een (gewogen gemiddelde) deeltijdfactor van 0,9 die door [appellant] niet is betwist en die het hof daarom zal volgen. Dit betekent dat de pensioengeldige tijd 24,975 bedraagt.
niet opgenomenaanspraken op flexibel pensioen worden omgezet in recht op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. In het geval van [appellant] staat vast dat hij zijn aanspraken op flexibel pensioen wel heeft opgenomen, nu hij immers per 1 juli 2008 met vroegpensioen is gegaan. Dat brengt mee dat hij op grond van genoemd artikel geen recht heeft op omzetting van niet opgenomen aanspraken in extra ouderdomspensioen en dat dus ook de zogeheten Vendrik-maatregel voor de schadeberekening geen rol speelt. Ook op dit punt kan de schadeberekening van [appellant] dus niet worden gevolgd.