ECLI:NL:GHARL:2018:9702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
200.191.261
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en ontbinding wegens levering van gestolen goed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Transalex SP. ZO.O, een Pools transport- en expeditiebedrijf, tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Transalex had op 18 maart 2014 een oplegger gekocht van een Nederlandse eenmanszaak, vertegenwoordigd door [geïntimeerde]. Na de aankoop bleek de oplegger gestolen te zijn, wat leidde tot inbeslagname door de Poolse autoriteiten. Transalex vorderde in eerste aanleg terugbetaling van de koopsom en aanvullende schadevergoeding, maar de rechtbank wees deze vordering af, onder andere omdat niet was komen vast te staan dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Transalex beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. Het hof concludeerde dat de oplegger, die aan Transalex was verkocht, in strijd met artikel 41 van het Weens Koopverdrag was geleverd, omdat deze als gestolen was aangemerkt. Hierdoor was Transalex gerechtigd de koopovereenkomst te ontbinden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van Transalex toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het Weens Koopverdrag in internationale koopovereenkomsten en de verplichtingen van verkopers om goederen vrij van rechten van derden te leveren. Het hof bevestigde dat de ontbinding van de overeenkomst rechtmatig was, ondanks het feit dat Transalex de oplegger niet kon terugleveren door de inbeslagname.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.191.261
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 166512)
arrest van 6 november 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar Pools recht
Transalex SP. ZO.O,
gevestigd te Gliwice (Polen),
appellante,
hierna: Transalex,
advocaat: mr. T.Y. Tsang,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.C.J. Coumou.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 februari 2016 dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 mei 2016,
- de memorie van grieven (met 5 producties),
- het H3-formulier van 8 september 2016 met een akte uitlating aan de zijde van Transalex (met vertalingen van de bij memorie van grieven overgelegde producties 2-4),
- de memorie van antwoord (zonder producties),
- de pleidooien van 28 maart 2018 overeenkomstig de pleitnotities van mr. Szczerbak (Transalex) en mr. Coumou ( [geïntimeerde] ), waarbij akte is verleend van de stukken (4 producties) die door een H3-formulier van 13 maart 2018 door mr. Tsang namens Transalex zijn ingebracht, alsmede de aantekeningen van de griffier, waarna de zaak is verwezen naar de rol voor uitlaten partijen over de toepasselijkheid van Weens Koopverdrag,
- twee aktes uitlating na pleidooi van 15 mei 2018 (zonder producties),
2.2
Na de aktewisseling heeft het hof arrest bepaald.

3.De feiten

3.1
Transalex exploiteert in Gliwice in Polen een transport- en expeditiebedrijf.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert in [woonplaats] (Nederland) een eenmanszaak onder de handelsnaam [bedrijf A] . Op de website van [bedrijf A] staat dat het bedrijf zich bezighoudt met de in- en verkoop van onder meer gebruikte trucks en tot hun dagelijkse werkzaamheden behoren de im- en export van en naar diverse landen, de afwikkeling van douaneformaliteiten, en ook aflevering met diepladercombinatie.
3.3
Op 7 juni 2013 heeft MGI International Dealers, gevestigd in Barcelona in Spanje, een factuur opgemaakt waarin aan [geïntimeerde] de kosten van een oplegger van MGI International Dealers van het merk Montenegro met voertuigidentificatienummer (VIN) [VIN] (hierna: de oplegger) in rekening worden gebracht, zijnde € 15.000.
3.4
Op 18 maart 2014 heeft Transalex van [geïntimeerde] een oplegger gekocht en geleverd gekregen met VIN [VIN] . Transalex heeft de koopprijs van € 22.000 voldaan. Op de factuur staat vermeld: First Reg: 23-08-2010. Bij de aankoop heeft [geïntimeerde] een Italiaans kentekenbewijs aan Transalex overhandigd met de volgende gegevens: [1] kenteken [Italiaans kentekennummer] , datum eerste inschrijving 23-08-2010, eigenaar UBI Transport SRL, Brescia, en datum inschrijving van het voertuig in Italië 07-02-2013.
3.5
Op 8 april 2014 is de oplegger in Polen gekeurd, gecontroleerd en op Pools kenteken gesteld. Het betreft kentekennummer [Pools kentekennummer 1] . Op het Poolse kentekenbewijs staat het VIN en de datum 23-08-2010 vermeld.
3.6
Op 8 mei 2014 heeft de oplegger het Poolse kentekennummer [Pools kentekennummer 2] gekregen.
3.7
Op 7 juni 2014 is de oplegger bij de Pools-Oekraïense grens aangehouden. De Poolse politie heeft na controle de oplegger in beslag genomen, omdat het voertuig in het Europese SIS-systeem (het Schengen-informatiesysteem) vermeld stond als een in Spanje vermist voertuig. Daarop hebben de Poolse autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
3.8
Bij brief van 17 juni 2014 heeft Transalex [geïntimeerde] schriftelijk op de hoogte gesteld van de inbeslagname en de reden daarvan en verzocht om de schade te vergoeden, bestaande uit terugbetaling van de koopsom en aanvullende kosten te vergoeden, waaronder voor het transport en de invoer in Polen, ten bedrage van € 27.560.
3.9
De advocaat van Transalex heeft eind augustus 2014 telefonisch contact gehad met [geïntimeerde] over deze kwestie.
3.1
In een nota van 23 augustus 2014 van het politiebureau Radymno (Polen) staat dat de Spaanse autoriteiten het politiebureau op 9 juni 2014 hebben geïnformeerd dat de oplegger in Spanje verloren is geraakt als gevolg van diefstal. De diefstal is volgens deze nota door de eigenaar (Gestion Agricola Intergal S.L.) gemeld op 5 maart 2013 en in het SIS-systeem opgenomen op 6 maart 2013. Uit het hierna onder 3.12 genoemde verzoek om internationale rechtshulp blijkt dat ”Ia Banco Popular Espanol bank S.A.” de oplegger in eigendom had en dat ten tijde van de diefstal het voertuig werd geleased door “Gestion Agricola Intergal S.L.” Dit bedrijf heeft destijds aangifte gedaan.
3.11
In een brief aan Transalex van 16 juli 2015 van de Poolse Officier van Justitie wordt bericht dat op 2 februari 2015 is besloten tot teruggave van de oplegger aan “Ia Banco Popular Espanol bank S.A.”. Bij de strafrechtelijke teruggaveprocedure is Transalex niet betrokken (geweest) omdat zij niet als partij in de voorbereidende procedure optrad.
3.12
In een verzoek tot verlening van internationale rechtshulp van 25 april 2016 van het Poolse Openbare Ministerie wordt bericht dat de oplegger nog niet is opgehaald door “la Banco Popular Espanol bank S.A.” en worden de Spaanse autoriteiten verzocht bij de eigenaar na te gaan of deze de oplegger wil ophalen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Transalex heeft in eerste aanleg - kort samengevat - gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 26.138,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2014 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Deze vordering is gebaseerd op ontbinding van de koopovereenkomst van 18 maart 2014 – omdat [geïntimeerde] Transalex niet de eigendom van de oplegger heeft geleverd en tekort is geschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen – en betreft terugbetaling van de koopprijs van € 22.000 vermeerderd met kosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 februari 2016 de vordering afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat (de raadsman van) Transalex de koopovereenkomst van partijen bij brief van 26 augustus 2015 buitengerechtelijk heeft ontbonden (rov. 5.3), maar dat het petitum, gelezen in samenhang met het lichaam van de dagvaarding, ook als een buitengerechtelijk ontbinding kan worden opgevat (rov. 5.4). Naar het oordeel van de rechtbank heeft Transalex echter onvoldoende weersproken dat [geïntimeerde] de oplegger te goeder trouw heeft verkregen (rov. 5.7). Dat sprake is van diefstal, is volgens de rechtbank niet vast komen te staan en als sprake zou zijn van verduistering, dan wordt Transalex tegen eventuele onbevoegdheid van [geïntimeerde] beschermd op grond van het bepaalde in artikel 3:86 BW (rov. 5.11 en 5.13). De rechtbank ziet daarom geen grond voor ontbinding. Dat [geïntimeerde] jegens Transalex toerekenbaar tekort is geschoten en als gevolg hiervan schade heeft geleden, is voorts niet gebleken (rov. 5.14)

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Transalex heeft twee grieven gericht tegen het afwijzende vonnis van de rechtbank en heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen en de vordering tot betaling van € 26.138,73 alsnog toe te wijzen, verhoogd met de toepasselijke rente en een proceskostenveroordeling in beide instanties. De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat ontbinding van de koopovereenkomst niet bij brief van 26 augustus 2014 heeft plaatsgevonden. Het hof begrijpt de tweede grief zo, dat Transalex het oneens is met het oordeel van de rechtbank dat aan de zijde van [geïntimeerde] geen sprake is van een tekortkoming, en dat daarmee voor Transalex geen bevoegdheid zou bestaan om de overeenkomst te ontbinden.
Bevoegdheid
5.2
Partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende lidstaten van de Europese Unie. Dit leidt allereerst tot de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vorderingen kennis te nemen. Nu de rechtsvordering in de onderhavige zaak is ingesteld vóór 10 januari 2015 geldt op grond van artikel 66 van de (thans geldende) Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 dat deze vraag beantwoord moet worden aan de hand van de voordien geldende Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 (EEX-Vo). Beide verordeningen zijn rechtstreeks verbindend en toepasselijk in de lidstaten.
5.3
[geïntimeerde] heeft als opgeroepen partij woonplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 lid 1 EEX-Vo bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Toepasselijke recht
5.4
Partijen hebben zich beiden in hun processtukken beroepen op bepalingen van het Nederlands burgerlijk wetboek. De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat partijen een stilzwijgende keuze hebben gemaakt voor toepassing van het Nederlandse recht. Daartegen is geen grief gericht.
5.5
Nu sprake is van een internationale koop van een roerende zaak en beide partijen zijn gevestigd in verschillende Verdragsluitende staten van het Weens Koopverdrag, doet de vraag zich voor of het Weens Koopverdrag van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen. Het hof heeft partijen na pleidooi in de gelegenheid gesteld zich bij akte hierover uit te laten. Anders dan [geïntimeerde] in zijn akte stelt, is het hof hiermee niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De rechter dient bij de beoordeling van het geschil naast de vraag of hij bevoegd is kennis te nemen van het geschil ook ambtshalve te onderzoeken welk recht de overeenkomst van partijen beheerst. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen een stilzwijgende keuze voor toepassing van het Nederlandse recht hebben gemaakt. Nu het Weens Koopverdrag daar integraal onderdeel van uitmaakt, impliceert de rechtskeuze voor Nederlands recht dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, tenzij partijen dit verdrag uitdrukkelijk hebben uitgesloten (art. 1 en 6 Weens Koopverdrag).
5.6
[geïntimeerde] heeft bij akte aangevoerd dat in de door hem opgestelde algemene voorwaarden het Weens Koopverdrag (hierna: WKV) expliciet is uitgesloten. [geïntimeerde] ontleent de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden aan een verwijzing op de website van [bedrijf A] en een verwijzing in een e-mail van [geïntimeerde] . Dit betoog slaagt niet. Gelet op artikel 8 WKV, gelezen in samenhang met de regels 2 en 3 van de door de Adviesraad van het Weens Koopverdrag op 20 januari 2013 afgegeven
Opinion No. 13(
CISG-AC Opinion No. 13, Inclusion of Standard Terms under the CISG), geldt dat algemene voorwaarden slechts dan onderdeel van een koopcontract uitmaken wanneer partijen, uitdrukkelijk of stilzwijgend, tijdens of voorafgaand aan de totstandkoming van het contract zijn overeengekomen deze voorwaarden op te nemen en de andere partij een redelijke mogelijkheid had om kennis te nemen van deze voorwaarden. Een enkele verwijzing op een website naar algemene voorwaarden, zonder Transalex voorafgaand aan de totstandkoming van de koop anderszins kenbaar te maken dat deze in de rechtsverhouding van partijen zullen worden gehanteerd, volstaat niet. Dat sprake zou zijn van een verwijzing naar (de toepasselijkheid van) algemene voorwaarden in een e-mail aan Transalex, zoals door [geïntimeerde] wordt gesteld, is door Transalex betwist en overigens niet gebleken. Het hof concludeert dat de voorwaarden geen onderdeel zijn gaan uitmaken van de rechtsverhouding van partijen.
5.7
Nu van uitsluiting van het Weens Koopverdrag door partijen niet is gebleken, staat vast dat het Weens Koopverdrag van toepassing is op het onderhavige geschil. Voor zover leerstukken aan de orde zijn, waarin het Weens Koopverdrag niet voorziet, zijn de bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Het beroep op ontbinding
5.8
Op grond van artikel 49 WKV kan een koper de overeenkomst ontbinden indien sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming aan de zijde van de verkoper. Van een wezenlijke tekortkoming is sprake wanneer de schade voor de koper zodanig is dat hem in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten en deze schade voor de verkoper redelijkerwijs was te voorzien (artikel 25 WKV). Voor de vraag wat partijen op grond van de overeenkomst van elkaar mochten verwachten is artikel 41 WKV van belang, waarin de verplichting voor de verkoper is opgenomen om geen goederen af te leveren waarop rechten of aanspraken van derden rusten. Ten slotte is voor de ontbindingsbevoegdheid, ingeval de zaken zijn afgeleverd, vereist dat is geklaagd binnen een redelijke termijn nadat de koper heeft ontdekt of had behoren te ontdekken dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt (art. 49 WKV) en (in beginsel) dat de koper de roerende zaak terug kan leveren (artikel 82 WKV).
5.9
Vast staat dat de Poolse autoriteiten op 7 juni 2014 de door Transalex op 18 maart 2014 van [geïntimeerde] gekochte oplegger in beslag hebben genomen vanwege een melding in het SIS-systeem. Vast staat ook dat uit het strafrechtelijk onderzoek van de Poolse autoriteiten is gebleken dat de oplegger afkomstig is uit Spanje en daar onrechtmatig is onttrokken aan de eigenaar door diefstal. Weliswaar heeft [geïntimeerde] gesteld dat de melding in het SIS-systeem van een latere datum moet zijn dan het moment dat de koopovereenkomst op 18 maart 2014 tussen partijen is gesloten omdat Transalex een Pools kenteken verkreeg, maar tegen de gemotiveerde (met stukken onderbouwde) betwisting hiervan (zie de onder 3.10 genoemde nota), heeft [geïntimeerde] onvoldoende naar gebracht, zodat dit betoog zal worden gepasseerd. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat Transalex als gevolg van aanspraken van derden vanaf 7 juni 2014 niet langer gebruik heeft kunnen maken van de oplegger. Dat geldt ook in het geval dat, zoals in eerste aanleg naar voren gebracht, de onrechtmatige onttrekking in Spanje als verduistering zou moeten worden gekwalificeerd.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] heeft in strijd met artikel 41 WKV een oplegger aan Transalex verkocht, die volgens de Poolse autoriteiten gestolen is en eigendom van een derde. De daardoor bij Transalex ingetreden schade ter hoogte van minimaal de aankoopwaarde van de oplegger, is een aanmerkelijk en ook voorzienbaar gevolg van de levering van een gestolen of verduisterd goed. Het leidt er in de bewoordingen van art. 25 WKV toe dat Transalex in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, zodat sprake is van een wezenlijke tekortkoming die ontbinding rechtvaardigt. Het betoog van [geïntimeerde] dat hij de oplegger te goeder trouw heeft gekocht van het Spaanse bedrijf MGI International Dealer en te goeder trouw heeft doorverkocht aan Transalex, kan hem – wat hier verder ook van zij - niet baten, nu die omstandigheid geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een wezenlijke tekortkoming die ontbinding rechtvaardigt in de zin van het Weens Koopverdrag. De omstandigheid dat aan Transalex in eerste instantie een (voorlopig) Pools kenteken is verstrekt, doet er niet aan af dat [geïntimeerde] gehouden was de oplegger aan Transalex te leveren vrij van rechten en aanspraken van derden (art. 41 WKV).
5.11
Artikel 49 WKV bepaalt dat de koper binnen een redelijke termijn moet hebben geklaagd bij de verkoper, dan wel binnen 2 jaar na levering van het roerende goed. De koopovereenkomst van partijen dateert van 18 maart 2014, de tekortkoming is geconstateerd op 7 juni 2014 en per brief van 17 juni 2014 heeft Transalex [geïntimeerde] hierover geïnformeerd. De dagvaarding is vervolgens uitgebracht op 30 december 2014. Gelet hierop heeft Transalex binnen een redelijke termijn nadat de tekortkoming is ontdekt geklaagd.
5.12
Artikel 82 WKV stelt aan de bevoegdheid tot ontbinding ten slotte de eis dat de koper de roerende zaak terug kan leveren. Hierop geldt een uitzondering als de oorzaak van de onmogelijkheid tot teruglevering buiten de macht van de koper ligt (art. 82 lid 2 WKV). Daarvan is volgens het hof in dit geval sprake. Transalex heeft de feitelijke macht over de oplegger verloren door inbeslagname van de oplegger door de politie. De Poolse autoriteiten hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat de auto toebehoorde aan een Spaanse eigenaar, die de oplegger als vermist had opgegeven. De Poolse autoriteiten hebben vervolgens besloten tot afgifte van de auto aan de Spaanse eigenaar. [geïntimeerde] voert aan dat Transalex tegen deze beslissing en de inbeslagname in verzet had kunnen komen door zich te beroepen op artikel 3:86 BW, omdat zij de oplegger te goeder trouw had gekocht en dus rechtsgeldig de eigendom van de oplegger had verkregen. [geïntimeerde] ziet er met dit betoog echter aan voorbij dat zelfs wanneer Transalex met een beroep op artikel 3:86 BW in de Poolse procedure ten opzichte van de Spaanse eigenaar de oplegger terug had kunnen vorderen, dat de mogelijkheid van Transalex om de overeenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden onverlet laat en het aan haar is om te bepalen welke remedie zij – eenmaal geconfronteerd met (mogelijke) aanspraken van een derde – kiest. Het hof wijst er daarbij op dat ook aan [geïntimeerde] (na ontvangst van de klachtbrief van Transalex van 17 juni 2014 en zeker na de dagvaarding van 30 december 2014) de mogelijkheid openstond om zich als (eventueel) rechthebbende van de oplegger te mengen in de procedure omtrent teruggave van de oplegger aan de rechtmatige eigenaar. Dat Transalex ervoor heeft gekozen om zich tot [geïntimeerde] te wenden en zich de kosten van een procedure met een onzekere uitkomst heeft bespaard door niet – voor zover al mogelijk (partijen hebben daarover weinig concreets naar voren gebracht) – tegen het besluit tot inbeslagname op te komen, kan haar in het licht van al het voorgaande dan ook niet worden verweten. Het verwijt van [geïntimeerde] dat Transalex onvoldoende schadebeperkende maatregelen zou hebben getroffen, stuit hierop eveneens af.
5.13
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat aan alle vereisten is voldaan en dat Transalex bevoegd was tot het ontbinden van de koopovereenkomst. De tweede grief van Transalex slaagt derhalve. Daarmee resteert de vraag of en, zo ja, wanneer Transalex de overeenkomst heeft ontbonden.
5.14
Onder grief 1 betoogt Transalex de overeenkomst per brief van haar raadsman op 26 augustus 2014 buitengerechtelijk te hebben ontbonden. [geïntimeerde] heeft de ontvangst van deze brief betwist. Volgens het Weens Koopverdrag rust de bewijslast van verzending bij de verzender (artikel 27 WKV). Transalex is in het bewijs van verzending niet geslaagd, nu zij geen documenten heeft overgelegd die haar standpunt staven. Uit de code die is aangebracht op de brief met datum 26 augustus 2014 die als productie is ingediend, kan zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet met zekerheid worden afgeleid dat de brief daadwerkelijk aangetekend is verzonden. Het hof komt derhalve, zij het op andere gronden, net als de rechtbank tot het oordeel dat de overeenkomst van partijen niet per brief van 26 augustus 2014 is ontbonden. De grief faalt.
5.15
Nu geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat buitengerechtelijke ontbinding heeft plaatsgevonden per datum dagvaarding op 30 december 2014, zal het hof daarvan uitgaan. Het door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord geuite bezwaar dat de in de dagvaarding vervatte ontbindingsverklaring niet een buitengerechtelijk maar een gerechtelijk karakter zou dragen, miskent dat dit laatste pas het geval is wanneer de rechter zich daarover in het dictum van zijn vonnis uitlaat. Overigens hebben het hof noch partijen dit bezwaar als een (verkapt) incidenteel appel beschouwd.
5.16
Ontbinding bevrijdt de contractspartijen van hun verplichtingen uit de overeenkomst, waaruit volgt dat [geïntimeerde] is gehouden de koopsom van € 22.000 terug te betalen (artikel 81 WKV). De omstandigheid dat Transalex de oplegger niet kan terugleveren aan [geïntimeerde] doet daar niet aan af, nu dit, zoals hiervoor reeds overwogen, veroorzaakt wordt door een niet aan haar te wijten omstandigheid. Voor zover [geïntimeerde] de koopsom op grond van het Weens Koopverdrag wil verrekenen met een netto voordeel van Transalex, wijst het hof erop dat Transalex de oplegger amper drie maanden in haar bezit heeft gehad en dat [geïntimeerde] onvoldoende gesteld heeft omtrent de hoogte van het te verrekenen bedrag.
5.17
Naast terugbetaling van de koopsom vordert Transalex aanvullende schadevergoeding van in totaal € 2.760, bestaande uit transport- en toelatingskosten. De grondslag van deze vordering ligt in artikel 74 jo. 45 lid 2 WKV. Nu [geïntimeerde] tegen de hoogte van dit bedrag geen verweer heeft gevoerd, ligt dit deel van de vordering ook voor toewijzing gereed.
5.18
Op grond van artikel 84 WKV dient [geïntimeerde] rente te betalen over de koopsom vanaf het tijdstip waarop de koopprijs werd betaald. Nu van de zijde van [geïntimeerde] geen andere datum wordt genoemd, gaat het hof ervan uit dat de betalingsdatum overeenstemt met de factuurdatum van 18 maart 2014. Wat betreft de hoogte van de rente geldt het volgende. Transalex vordert betaling van ‘wettelijke rente’. De in hoger beroep vermelde ‘toepasselijke rente’ beschouwt het hof niet als een wijziging van de eis. Aan de in artikel 84 WKV genoemde rente ligt de gedachte van voordeelcompensatie ten grondslag. Dat wil zeggen dat de verkoper het (gefingeerde) voordeel dat hij heeft genoten door de ontvangst en het gebruik van de koopprijs moet uitkeren. Mede om die reden moet de gevorderde ‘wettelijke rente’ worden verstaan als de wettelijke rente ter plaatse van de verkoper, omdat art. 84 WKV ertoe strekt dat hij het (gefingeerde) voordeel moet afdragen. Dat betekent dat de rentevoet van art. 6:119 BW van toepassing is. Deze rente was op 18 maart 2014 3% en is vanaf 1 januari 2016 2% per jaar. Mede gelet op het ontbreken van enig verweer op dit punt, staat voldoende vast dat de gevorderde rente van art. 6:119 BW (van feitelijk 3% vanaf 18 maart 2014 en 2% vanaf 1 januari 2016) als voordeelcompensatie in voornoemde zin toewijsbaar is. Het hof zal de rente dan ook toewijzen zoals gevorderd. De rente over het aanvullende schadebedrag van € 2.760 vindt zijn grondslag in artikel 78 WKV. De in artikel 84 WKV genoemde rente, betreft vertragingsrente. Omdat Nederlands recht de rechtsverhouding beheerst, geldt hiervoor (eveneens) de wettelijke (vertragings)rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Het hof zal deze rente laten ingaan per 2 juli 2014 nu Transalex in haar brief van 17 juni 2014 [geïntimeerde] ter zake van deze kosten in gebreke heeft gesteld en de ontvangst van deze brief door [geïntimeerde] niet is betwist.
5.19
Transalex maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze vordering is niet toewijsbaar omdat niet is gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
5.2
Het hof komt tot het oordeel dat de vorderingen van Transalex dienen te worden toegewezen tot een bedrag van € 24.760, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 22.500 vanaf 18 maart 2014 tot datum dagvaarding (30 december 2014) en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.760 vanaf 2 juli 2014 tot datum dagvaarding (30 december 2014), en vanaf datum dagvaarding (30 december 2014) te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal van het tot dan toe verschuldigde bedrag.

6.De slotsom

6.1
Grief I faalt en grief II slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Transalex zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 95,77
- griffierecht
€ 1.909,00
subtotaal verschotten € 2.004,77
- salaris advocaat
€ 1.158,00(2 punten x tarief III à €579)
Totaal € 3.162,77
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Transalex zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,87
- griffierecht
€ 1.957,00
subtotaal verschotten € 2.056,87
- salaris advocaat
€ 4.868,50(3,5 punten x tarief III à €1.391)
Totaal € 6.925,37

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 10 februari 2016, en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 24.760, vermeerderd met (a) de wettelijke rente over een bedrag van € 22.500 vanaf 18 maart 2014 tot 30 december 2014 en (b) de wettelijke rente over een bedrag van € 2.760 vanaf 2 juli 2014 tot 30 december 2014, en vanaf 30 december 2014 te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal van het tot die datum verschuldigde bedrag tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Transalex wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 2.004,77 voor verschotten en op € 1.158,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.056,87 voor verschotten en op € 4.868,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, B.J. Engberts en H.N. Schelhaas en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018

Voetnoten

1.MvG, P5, zie ook vertaling van productie 2 MvG, ingediend bij akte 8/9