ECLI:NL:GHARL:2018:9645

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
21-007161-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Gelderland inzake verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 december 2017. De verdachte, geboren in Syrië in 1997, was veroordeeld voor verkrachting tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve voor de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, die gewijzigd zijn. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep is de vordering gewijzigd en is een totaalbedrag van € 18.753,56 gevorderd, inclusief reiskosten en telefoonkosten. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel moet worden toegewezen, met een totaalbedrag van € 4.103,56, bestaande uit materiële en immateriële schade. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de relevante data. Het hof heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien de ernst van het gepleegde feit. De beslissing van het hof is genomen na onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018, waar de advocaat-generaal en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het arrest is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee raadsheren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007161-17
Uitspraak d.d.: 7 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 december 2017 met parketnummer 05-740247-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [1997] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P. Vroegh, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 december 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde verkrachting veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dat houdt verband met de omstandigheid dat de vordering ter terechtzitting in hoger beroep door de benadeelde partij is gewijzigd ten opzichte van haar in eerste aanleg gedane vordering. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof dan ook tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft overwogen en beslist. Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen ten aanzien van of beslissingen op de verweren van de verdediging in verband met het wettelijk bewijsminimum, de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster of de kwalificatie van het handelen van verdachte. Ook ten aanzien van de opgelegde straf verenigt het hof zich met hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en beslist. Het hof zal het vonnis, met aanvulling van de hierna te melden grond over de voorlopige hechtenis, voor het overige dan ook bevestigen.

Voorlopige hechtenis

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, met name gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit. Verder zijn er ter zitting van het hof geen bijzondere persoonlijke belangen van verdachte naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat zijn voorlopige hechtenis geschorst moet blijven. Naar het oordeel van het hof dient het algemeen belang in dit geval te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. Daarom zal het hof de opheffing bevelen van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg in totaal € 18.729,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.025,48.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. In hoger beroep is de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade gewijzigd. Naast de reeds in eerste aanleg gevorderde bedragen aan reiskosten en telefoonkosten, worden nu ook gevorderd de reiskosten en telefoonkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van de zitting in hoger beroep. Aan reiskosten wordt een bedrag gevorderd van in totaal € 53,56 en aan telefoonkosten wordt een bedrag van € 50,-- gevorderd. Voor het overige is de vordering hetzelfde gebleven. De totale vordering van de benadeelde partij bedraagt in hoger beroep € 18.753,56.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen met toepassing van de schade-vergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de primair bewezenverklaarde verkrachting rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reiskosten en telefoonkosten, welke schadeposten door de verdediging niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en volledig voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat een bedrag van € 4.000,-- moet worden toegewezen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 4.103,56 zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde schade wegens studievertraging overweegt het hof dat een beoordeling van deze schadepost te ingewikkeld is en zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Dat geldt ook voor de overige gevorderde immateriële schade, te weten een bedrag van € 1.000,--.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal de wettelijke rente over de gevorderde telefoonkosten ad € 50,-- en de reeds in eerste aanleg gevorderde en toegewezen reiskosten ad € 25,48 toekennen vanaf 4 december 2017 (de datum van de laatste terechtzitting in eerste aanleg). De wettelijke rente over de in hoger beroep gevorderde reiskosten ad € 28,08 zal worden toegekend vanaf 24 oktober 2018 (de datum van de terechtzitting in hoger beroep). De wettelijke rente over de immateriële schade zal worden toegekend vanaf 19 juni 2017 (de datum van het bewezenverklaarde feit).

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.103,56 (vierduizend honderddrie euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 103,56 (honderddrie euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.103,56 (vierduizend honderddrie euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 103,56 (honderddrie euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
51 (eenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 4 december 2017 ten aanzien van het bedrag van € 75,48 (reiskosten eerste aanleg en telefoonkosten);
- 24 oktober 2018 ten aanzien van het bedrag van € 28,08 (reiskosten hoger beroep).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 juni 2017.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R.C.C. van Leest en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 7 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.P.J. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 november 2018.
Tegenwoordig:
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.