Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat mr. [A] geen kopie van het identiteitsbewijs van de betrokkene heeft overgelegd, ook niet nadat hem daartoe een termijn was gegund.
2. Onder verwijzing naar dat wat is overwogen in het arrest van het hof van
22 december 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2017:11321) oordeelt het hof dat de kantonrechter in dit geval de in het dossier aanwezige machtiging niet ontoereikend heeft kunnen achten. Door mr. [A] is in de procedure, namelijk bij schrijven van 31 augustus 2017, een ondertekende machtiging en een kopie van de initiële beschikking overgelegd. Naar het oordeel van het hof bestaat in dit geval redelijkerwijs geen twijfel dat de (pretense) gemachtigde optrad namens de betrokkene. 3. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen, overigens conform de conclusie van de advocaat-generaal. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Het hof beschouwt het hoger beroep als ingesteld namens de betrokkene.
4. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat in administratief beroep is verzocht om te worden gehoord, maar dat de officier van justitie daar, zonder hier een overweging aan te wijden, aan voorbij is gegaan, terwijl van een kennelijk ongegrond beroep geen sprake is. Ook de beslissing van de officier van justitie kan daarom niet in stand blijven, aldus de gemachtigde.
5. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar van afzien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is of de betrokkene niet gehoord wil worden.
6. Het hof stelt vast dat de gemachtigde bij brief van 26 september 2016 administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. Hierbij heeft de gemachtigde - onder meer - het volgende naar voren gebracht:
"Tijdens de fysieke hoorzitting zal een en ander nader worden geadstrueerd c.q. geïllustreerd. Betrokkene wil (dus) gehoord worden, op een fysieke hoorzitting."
7. De gemachtigde heeft in het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie aangevoerd dat het recht om te worden gehoord is geschonden. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat zich geen uitzonderingsgevallen voordoen. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Thans staat ter beoordeling van het hof het beroep tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 309,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen de bebouwde kom, (verkeersbord A1) met 29 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op
1 juni 2016 om 19.56 uur op de Nijmeegseweg-Batavierenweg te Arnhem met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
9. De gemachtigde voert twee verweren tegen de sanctie. Onder verwijzing naar een arrest van dit hof van 4 april 2017 stelt hij dat er geen sprake is van een ambtsedige verklaring van de verbalisant die ten grondslag ligt aan het opleggen van de sanctie, zodat deze niet in stand kan blijven.
Voorts stelt hij dat zich op de foto van de gedraging meerdere voertuigen bevinden. Niet kan worden vastgesteld dat de overtreding zou zijn begaan met het voertuig met het kenteken van de betrokkene. Als reactie op het verweerschrift van de advocaat-generaal heeft de gemachtigde nog opgemerkt dat de beide foto's van de gedraging hetzelfde tijdstip vermelden, zodat niet kan worden vastgesteld welke foto als eerste is genomen.
10. Ten aanzien van het eerste verweer volstaat het hof met verwijzing naar arrest van dit hof van 23 augustus 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:GHARL:2017:7299) waarin is opgenomen dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd, indien deze op digitale wijze worden aangeleverd, zoals ook in deze zaak het geval is.
Dit verweer faalt derhalve.
11. Ten aanzien van het tweede verweer overweegt het hof dat, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, het zaakoverzicht onder meer de volgende gegevens bevat:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. (het hof leest: met behulp van) een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 82 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 79 km per uur.
Toegestane snelheid: 50 km per uur.
Overschrijding met: 29 km per uur."
12. Verder bevat het dossier twee foto's van de gedraging. Op de foto's is het voertuig met kenteken [YY-YY-00] zichtbaar. In de databalk staat op beide foto's - onder meer - de datum 1 juni 2016, het tijdstip 19:56:48, een passagesnelheid van 82 km/h en de vermelding dat het voertuig zich bevindt op rijstrook 2.
13. Naar aanleiding van de stelling van de gemachtigde dat de beide foto's van de gedraging hetzelfde tijdstip vermelden en onduidelijk is welke foto als eerste is gemaakt, heeft de advocaat-generaal een uitvoerige reactie geschreven.
Zoals het hof ter zitting reeds heeft opgemerkt, is het hof in een andere - niet gepubliceerde - zaak van de gemachtigde (zaaknummer Wahv 200.209.225, ECLI:NL:GHARL:2018:1901) al ingegaan op de - onjuiste - stelling dat aan de juistheid van de foto's moet worden getwijfeld, gelet op de tijdsaanduiding. Onder verwijzing naar die uitspraak ziet het hof dan ook geen aanleiding om in deze zaak aan de betrouwbaarheid van de foto's te twijfelen. Ten aanzien van de volgorde van de foto's blijkt overigens nog uit de posities van de twee andere voertuigen op de foto zonder meer dat foto (A) als eerste en foto (B) als daarna gemaakt heeft te gelden.
14. De stelling van de gemachtigde dat niet vastgesteld kan worden dat de overtreding met het voertuig van betrokkene zou zijn begaan omdat er meerdere voertuigen op de foto te zien zijn, treft geen doel.
Uit de gegevens boven de foto’s blijkt dat de snelheidsovertreding is begaan door het voertuig op rijstrook twee. Uit de informatie van de advocaat-generaal in diens verweerschrift blijkt dat de flitspaal handhaaft op drie rijstroken, namelijk alle drie rijstroken die rechtdoor gaan. De telling van de stroken is als volgt: de meest linker strook rechtdoor is rijstrook 1, de middelste strook rechtdoor is rijstrook 2 en de meest rechter strook rechtdoor is rijstrook 3. Het gebruikte handhaafmiddel heeft lussen in de weg waarmee de meting wordt gedaan. De eerste foto wordt gemaakt bij het oprijden van lus twee, neergelegd op de foto met de letter A en de tweede op een vast moment erna, neergelegd op de foto met de letter B.
Naar de overtuiging van het hof kan, op grond van de door de advocaat-generaal verstrekte informatie, die overeenkomt met hetgeen het hof ambtshalve bekend is, dan ook geen verwarring zijn op welke rijstrook de overtreding is begaan, nog daargelaten dat bij drie rijstroken over de middelste, 2e rijstrook, nooit verwarring over het nummer kan ontstaan.
Voor het hof is daarmee voldoende aannemelijk dat de gedraging is begaan door het voertuig van de betrokkene. Dat de teksten boven en onder de foto's zijn toegevoegd nadat de foto's zijn gemaakt, zoals de gemachtigde ter zitting nog heeft opgemerkt, maakt de overtuiging van het hof niet anders.
15. Het hof is, op grond van het vorenstaande van oordeel dat hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding geeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de verbalisant verrichte snelheidsmeting.
16. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking dan ook ongegrond verklaren.
17. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift, een nadere toelichting en het verschijnen ter zitting in hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting dient een halve punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 876,75 (= 3,5 x € 501,- x 0,5).