ECLI:NL:GHARL:2018:949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.023.291
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ProRail voor schade door ontsporing goederentrein

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de aansprakelijkheid van ProRail voor de schade die is ontstaan door de ontsporing van een goederentrein in Boxtel. De appellante, DB Schenker N.V. (voorheen Railion Nederland N.V.), stelde dat ProRail eigen schuld had aan de ontsporing omdat zij in 2005 hotboxsystemen had moeten aanleggen om de veiligheid op en rond het spoor te verbeteren. Het hof oordeelde dat Railion de stelplicht en bewijslast droeg voor haar stelling dat ProRail deze systemen had moeten installeren. Tijdens een comparitie van partijen op 22 september 2017 werd vastgesteld dat Railion geen nadere gegevens kon verstrekken over de stand van wetenschap en praktijk in 2005, wat de onderbouwing van haar stellingen bemoeilijkte.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van Railion dat ProRail had moeten handelen zoals zij stelde. De argumenten van Railion werden niet overtuigend genoeg bevonden, en het hof oordeelde dat het beroep op eigen schuld faalde. Hierdoor werd Railion aansprakelijk gesteld voor de gehele schade die in hoger beroep aan de orde was. Het hof handhaafde ook zijn eerdere beslissing over de wettelijke rente, waarbij het oordeelde dat ProRail niet kon terugkomen op een bindende eindbeslissing. Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank Utrecht gedeeltelijk bekrachtigd, maar de wettelijke rente werd toegewezen vanaf specifieke data, en Railion werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.023.291/02
(zaaknummer rechtbank Utrecht 234995)
arrest van 30 januari 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DB Schenker N.V.,
voorheen Railion Nederland N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Railion,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ProRail B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: ProRail,
advocaat: mr. T. van der Valk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 mei 2016 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 22 september 2017. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 8 september 2017 door mr. Van der Meché namens ProRail zijn ingebracht. Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In voormeld tussenarrest heeft het hof in het kader van het eigen schuld verweer van Railion overwogen dat Railion de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast draagt van haar stelling dat ProRail naar de stand van wetenschap en praktijk in 2005 hotboxsystemen had moeten aanleggen om de veiligheid op en rond het spoor te verbeteren en door dat na te laten ProRail de schade geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen (rov. 5.7). Het hof heeft vervolgens een comparitie van partijen bepaald om inlichtingen in te winnen over de stand van zaken in 2005 (rov. 5.9). Die comparitie heeft plaatsgevonden. Partijen hebben voorafgaand aan de comparitie geen nadere gegevens verstrekt omtrent de stand van wetenschap en praktijk van warmtedetectiesystemen in 2005 in Europa. Railion heeft medegedeeld geen nadere gegevens te kunnen verstrekken omdat het niet mogelijk bleek een ter zake deskundige te vinden. Ten aanzien van de overige bespreekpunten hebben partijen summiere informatie verstrekt.
2.2
In hetgeen is besproken ter comparitie en de inhoud van het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de stelling van Railion dat ProRail naar de stand van wetenschap en praktijk in 2005 hotboxsystemen had moeten aanleggen om de veiligheid op en rond het spoor te verbeteren. Het hof verwijst voor zoveel nodig naar rov. 5.8 in het tussenarrest waarin is overwogen dat uit de tot dan toe overgelegde stukken onvoldoende duidelijk volgt dat in 2005 een voldoende betrouwbaar warmtedetectiesysteem voorhanden was dat kon gelden als een redelijke maatregel. Het ligt op de weg van Railion om haar stellingen terzake te motiveren. Dit betreft, anders dan Railion stelt, geen informatie die zozeer in het domein van ProRail ligt dat ProRail, gezien de aard van de rechtsverhouding en de positie van partijen, gehouden is om Railion aanknopingspunten te bieden om haar stellingen te onderbouwen en te bewijzen. Er is voorts niet, althans niet voldoende concreet en specifiek, bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere conclusie aanleiding zouden kunnen geven. Het bewijsaanbod van Railion wordt daarom gepasseerd. Het beroep op eigen schuld faalt. Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding ProRail te gelasten het rapport van deskundige [deskundige] alsnog in het geding te brengen.
2.3
Railion is dus aansprakelijk voor de gehele (directe) schade zoals die in hoger beroep nog aan de orde is. Zoals het hof in rov. 5.16 van het tussenarrest meldde, heeft Railion eerst bij schriftelijk pleidooi een rapport van [persoon 1] overgelegd, ter onderbouwing van haar betwisting van de hoogte en grondslag van enkele door ProRail gevorderde schadeposten. Nog daargelaten dat het rapport op een eerdere schade-opstelling ziet dan ProRail hanteert in deze procedure, heeft Railion verzuimd in de memorie van grieven (de hoogte van) de genoemde schadeposten (nader) te betwisten. Tegen deze door de rechtbank toegewezen schadeposten zijn bij memorie van grieven geen, althans geen voldoende duidelijke, grieven gericht. De betwisting bij schriftelijk pleidooi kan niet worden aangemerkt als een – bij pleidooi toegelaten – nadere uitwerking van haar grieven in hoger beroep. Er doet zich geen van de in jurisprudentie aanvaarde uitzonderingen op de tweeconclusieregel voor. Reeds daarom gaat het hof aan de betwisting voorbij. Voor zover in het rapport van [persoon 1] wordt ingegaan op aspecten die wel reeds voldoende duidelijk bij memorie van grieven ter sprake zijn gebracht (de kosten van de verkeersleiding en de tracébeheerder en “nieuw voor oud”), heeft het hof dit reeds in de beoordeling van de grieven 4 en 5 bij tussenarrest van 17 mei 2016 betrokken.
2.4
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente (grief 3) heeft ProRail het hof verzocht terug te komen van zijn beslissing in rov. 5.11 van het tussenarrest. Het hof heeft de vordering van ProRail in die rechtsoverweging gekwalificeerd als een verhaalsvordering, waarbij - voegt het hof daar nog aan toe - de schade concreet is vastgesteld. Het betreft een bindende eindbeslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel indien de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat het onaanvaardbaar is indien de rechter aan zijn eerdere beslissing is gebonden. Omdat van een juridische of feitelijke misslag of andere gronden voor heroverweging niet is gebleken, handhaaft het hof zijn beslissing.
2.5
ProRail heeft de door het hof verzochte betalingsbewijzen niet overgelegd. Omdat ProRail heeft uitgelegd dat het haar (grotendeels) niet mogelijk is om concrete betaaldata te achterhalen van de door haar betaalde kosten, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg. Ten aanzien van de veroordeling onder 6.2 (een bedrag van € 57.000) zal het hof de rente toewijzen vanaf de wijziging eis ter comparitie in eerste aanleg op 20 juni 2008. Voor zover ProRail nog enkele betalingsdata zou kunnen achterhalen in haar schadedossier, zoals ter zitting medegedeeld, gaat het hof daaraan voorbij omdat zij voorafgaand aan de zitting met die gegevens had moeten komen. De derde grief slaagt in zoverre. Voor zover de derde grief ook betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank dat zij voor het geheel aan schade aansprakelijk is, heeft het hof de grief reeds beoordeeld (en verworpen) bij de bespreking van de grieven 1 en 2.
Slotsom
2.6
Het hoger beroep faalt grotendeels zodat het bestreden vonnis in zoverre moet worden bekrachtigd. Omdat de derde grief deels slaagt, zal het hof het vonnis op dat onderdeel vernietigen en de wettelijke rente toewijzen vanaf 18 juli 2007, respectievelijk 20 juni 2008. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal het hof Railion in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van ProRail zullen worden vastgesteld op € 5.981 aan griffierecht en op € 13.740 aan salaris advocaat (3 punten x tarief VIII).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 september 2008, behoudens de in de dicta onder 6.1 tot en met 6.5 toegewezen rente, vernietigt dat vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt Railion aan ProRail te betalen de wettelijke rente vanaf 18 juli 2007 over de bedragen als vermeld in de dicta onder 6.1 en 6.3 tot en met 6.5 en vanaf 20 juni 2008 over het bedrag als vermeld in het dictum onder 6.2, steeds tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Railion in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ProRail vastgesteld op € 5.981 voor verschotten en op € 13.740 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.