Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.de vennootschap onder firma Dijkstra v.o.f.,gevestigd te [B] ,
[geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
[geïntimeerde3],
wonende te [B] ,
[geïntimeerde4],
wonende te [C] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) te noemen:
Dijkstra,
gemachtigde: mr. S. Karakaya-Pilavci.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 6 februari 2018, houdende de bepaling van een comparitie van partijen,
- het proces-verbaal van de op 7 september 2018 gehouden comparitie.
primair:a. € 10.147,65 bruto aan achterstallig loon over 2009,
te verhogen met 25% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid,
e. € 2.374,08 netto aan afstandsvergoeding,
primair en subsidiair:
- de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.De vaststaande feiten
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat voor zover in de overeenkomst niet anders is bepaald daarop van toepassing is de CAO voor de Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: CAO LEO).
In artikel 2 is bepaald dat de werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.30 uur, met een middagpauze van 60 minuten. De gebruikelijke arbeidsduur is 36 uur per week en de gebruikelijke arbeidstijd per dag is 7 uur en 36 minuten. Het verschil van 2 uur per week wordt aangemerkt als ATV-uren.
“Werkgever en werknemer zijn overeengekomen dat op de in de geldende CAO genoemde arbeidstijd (artikel 14, lid 2) o.a. bij drukte in de oogsttijd kan worden afgeweken. Deze meeruren zullen deels in vrije tijd worden gecompenseerd, deels tegen de geldende percentages voor overwerk worden uitbetaald.”De arbeidsovereenkomst bevat verder onder meer nog een concurrentiebeding.
Op basis van door [appellant] zelf ingevulde wekelijkse werkbriefjes maakte Dijkstra aan het einde van het jaar de balans van de meer- en minderuren op. De afspraak was dat de helft van dat saldo door Dijkstra als overwerk aan [appellant] uitbetaald diende te worden. De andere helft van het saldo werd doorgeschoven naar het volgende jaar en verrekend met minderuren. De betalingen van overwerk vonden contant plaats en werden bruto/netto verrekend met overuren. Die verrekening kwam er feitelijk op neer dat een overwerkuur werd vergoed tegen 130%.
“1. Na overleg met het personeel kan worden afgeweken van de in artikel 22 lid 2 genoemde arbeidstijd. Deze afwijking moet vooraf schriftelijk worden vastgelegd. Daarbij moeten de leden 2 tot en met 5 in acht worden genomen. Als de verschuiving van de arbeidstijd niet schriftelijk is vastgelegd, worden alle meeruren als overuren aangemerkt en uitbetaald. Op jaarbasis c.q. tijdens de duur van het dienstverband blijft de normale arbeidstijd (artikel 22 lid 2) 38 uur per week.
3.9 In 2004 is [appellant] verhuist naar Grootegast. De afstand tussen woon- werkverkeer werd daardoor meer dan 10 kilometer.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
f. de afstandsvergoeding tot een bedrag van € 2.374,08 netto,
5.De omvang van het beroep
heeft zijn vorderingen tijdig, bij memorie van grieven, gewijzigd en het hof acht die wijzigingen ook niet in strijd met een goede procesorde, zodat het hof recht zal doen op de door [appellant] in hoger beroep aan het hof voorgelegde vorderingen.
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Dijkstra heeft daaraan ten grondslag gelegd, samengevat, dat [appellant] de situatie die hij nu als onterecht kwalificeert gedurende 10 jaren lang heeft geaccepteerd en dat hij zelfs de indruk wekte dat hij er blij mee was. Het gaat volgens Dijkstra dan niet aan om na 10 jaar op de afspraken terug te komen en vorderingen in te stellen op grond van de CAO LEO. Dat is zodanig onredelijk dat alleen daarom al de vordering moet worden afgewezen.
Het beroep van Dijkstra op rechtsverwerking faalt derhalve.
Partijen verschillen daarover van mening. [appellant] heeft op basis van zijn werkbriefjes een opstelling per jaar gemaakt van de meeruren (Excel overzicht overgelegd als productie 10 bij de inleidende dagvaarding), maar Dijkstra betwist dat overzicht. In het bijzonder betwist zij een juiste verwerking van de pauze uren, waardoor het aantal arbeidsuren te hoog uitkomt.
heeft aangevoerd dat hij op drukke dagen soms minder pauze nam, maar de overgelegde werkbriefjes vermelden niet de per dag daadwerkelijk genoten pauze, en [appellant] heeft zijn stelling dat hij weleens minder pauze nam ook niet onderbouwd.
a) volgens een werkbriefje heeft [appellant] op een dag arbeid verricht van 08.00 tot 23.00 uur.
b) [appellant] heeft op een dag arbeid verricht binnen een werktijd van 07.00 tot 17.00 uur. Het aantal meeruren bedraagt dan 10 uur (werktijd) – 1 uur en 54 (pauzetijd) = 8 uur en 6 minuten (arbeidstijd) – 7 uur en 36 minuten (gebruikelijke arbeidstijd) = 30 minuten meertijd. Het halve meeruur tussen 07.00 uur en 07.30 uur, danwel tussen 16.30 uur en 17.00 uur moet als overuur worden omgerekend tegen 130%, zodat aan overuren 0,65 uur is opgebouwd.
In de vaststelling van die minderuren dient te worden verwerkt dat, conform de tussen partijen daarover (onweersproken) gemaakte afspraken, de in het betreffende jaar opgebouwde vakantiedagen en ATV-dagen geacht moeten worden allemaal opgenomen te zijn in de rustige periode.
Op de voet van artikel 50 van de CAO LEO en in overeenstemming met de tussen partijen (onweersproken) gemaakte afspraken en jarenlang gevolgde werkwijze, diende de helft van een na deze berekening eventueel resterend positief saldo aan overuren als “tijd voor tijd” uren te worden doorgeschoven naar een volgend jaar, en diende de andere helft te worden uitbetaald.
Daarbij geldt dat de door Dijkstra betaalde overuren onweersproken netto zijn uitbetaald. In het kader van de onderhavige vordering van [appellant] , dienen die betalingen te worden aangemerkt als voorschotten op hetgeen waarop [appellant] op basis van (een juiste toepassing van) de CAO LEO aanspraak heeft. Voor de berekening van wat Dijkstra nog aan [appellant] schuldig mocht zijn dienen die betalingen dus gebruteerd te worden en gebruteerd in mindering te worden gebracht op wat Dijkstra aan [appellant] aan overuren had te betalen.
Als beginsituatie voor het jaar 2009 heeft daarbij te gelden dat in 2008 230,5 uren zijn doorgeschoven naar 2009 (zie het laatste werkbriefje van 2008), waarbij wordt opgemerkt dat het jaar 2008 voor het overige buiten het bereik van deze procedure valt.
Verder geldt dat Dijkstra de in het door [appellant] opgestelde Excel overzicht (prod. 10 bij inleidende dagvaarding) vermelde werktijden niet heeft betwist, zodat die werktijden bij de (her)berekening tot vertrekpunt dienen.
daarop - merkt het hof nog op dat [appellant] op zichzelf geen aanvullende loonaanspraak kan ontlenen aan de omstandigheid dat hij in de drukke periode ook werkweken maakte die de limieten van de Arbeidstijdenwet (12 uur per dag en 60 uur per week) overschreden.
Voor zover Dijkstra heeft aangevoerd dat [appellant] gebruik had kunnen maken van een auto van haar, geldt dat daarmee nog niet is gegeven dat dit voor Dijkstra ook goedkoper zou zijn geweest.
Dijkstra heeft verder niet gesteld dat [appellant] had kunnen carpoolen, zodat er van dient te worden uitgegaan dat [appellant] was aangewezen op een eigen vervoermiddel. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [appellant] zijn vordering aan reiskosten heeft berekend overeenkomstig de tarieven die daarvoor in de CAO LEO worden gehanteerd.
Aangevoerd noch gebleken is dat die vergoeding meer inhoudt dan een vergoeding voor reële kosten (en dus niet tevens verkapt loon vormt). Daarmee bestaat in beginsel geen grond om aan te nemen dat overleg over de vergoeding zou hebben geresulteerd in een ander resultaat dan de vergoeding die in de CAO LEO is bepaald.