ECLI:NL:GHARL:2018:9392

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
WAHV 200.208.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de samenhang tussen administratieve sancties en proceskostenvergoeding in verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd aan de betrokkene voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op 30 oktober 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter de zaak op goede gronden als samenhangend met andere behandelde zaken heeft aangemerkt. De betrokkene ontkende de gedraging, maar het hof oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter had geen aanleiding tot nader onderzoek en de enkele ontkenning van de betrokkene was onvoldoende om de verklaring van de verbalisant te weerleggen.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De beslissing van de kantonrechter werd als juist beoordeeld, waarbij het hof benadrukte dat de samenhang tussen de zaken op goede gronden was vastgesteld, ondanks de verschillende verweren met betrekking tot de sancties. Het hof concludeerde dat de bezwaren van de gemachtigde niet slagen en dat de beslissing van de kantonrechter moet worden bevestigd.

Uitspraak

WAHV 200.208.754
29 oktober 2018
CJIB 193255983
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 7 december 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard en verstaan dat geen verdere proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen zoals is uiteengezet.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 30 oktober 2015 om 13.55 uur op de N743 te Zenderen met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. Namens de betrokkene wordt ontkend dat de gedraging is verricht. De betrokkene leunde met haar linkerarm tegen het portier, waardoor wellicht de indruk is ontstaan dat zij aan het bellen was. De verklaring van de betrokkene is niet correct overgenomen door de verbalisant. Zij heeft niet erkend dat ze aan het bellen was. De kantonrechter is onvoldoende ingegaan op deze feiten en omstandigheden. Er had nader onderzoek gedaan moeten worden.
3. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. De verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer het volgende in:
“Ik, verbalisant, zag dat betrokkene de mobiele telefoon in haar linkerhand hield, tegen haar linkeroor. Betrof een iPhone, merk Apple, kleur zwart.
Betrokkene reed langzamer dan de toegestane snelheid en stuurde naar het midden van de rijbaan tegen de as van de weg.”
5. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Hetgeen is aangevoerd betreft in feite niet meer dan de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Het is vaste rechtspraak dat een enkele ontkenning van de gedraging niet leidt tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, zodat vaststaat dat de gedraging is verricht. Bij deze stand van zaken bestond er voor de kantonrechter ook geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek. Ten aanzien van de klacht van de betrokkene dat de verbalisant haar verklaring verkeerd heeft weergegeven, overweegt het hof dat de verklaring van de betrokkene niet gebruikt wordt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht.
6. Verder voert de gemachtigde in het kader van de proceskosten aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van samenhangende zaken. Er was in deze zaken geen sprake van inhoudelijke overeenkomsten ten aanzien van de sanctiebeschikkingen en de daarmee gevoerde verweren.
7. De kantonrechter heeft in het kader van de toekenning van proceskosten het volgende overwogen:
“Gelet op het feit dat vandaag in drie zaken van de gemachtigde telkens een gegrondverklaring wordt uitgesproken vanwege dezelfde formele beroepsgrond in de fase voor de kantonrechter en gelet op het gegeven dat voor de beoordeling geen enkele rol heeft gespeeld dat het administratief beroep telkens op geheel verschillende gedragingen van drie verschillende personen ziet, en gelet op het gegeven dat alle drie de zaken op dezelfde zitting zijn behandeld, zal de kantonrechter de drie zaken als samenhangend beschouwen.”
8. Artikel 13a, eerste lid, eerste volzin, van de Wahv bepaalt dat de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het is bij uitstek de over de beroepen oordelende kantonrechter die kan beoordelen of bepaalde zaken als samenhangende zaken kunnen worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter de onderhavige zaak op goede gronden kunnen aanmerken als samenhangend met de andere twee behandelde zaken waarin de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd, nu blijkens de inhoud van de beslissing van de kantonrechter sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden die hebben geleid tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, in beroepschriften die door dezelfde gemachtigde zijn ingediend en die gelijktijdig ter zitting bij de kantonrechter zijn behandeld. Dat de verweren met betrekking tot de onderliggende sancties in de drie zaken verschillend zijn geweest, maakt dit niet anders.
10. De bezwaren van de gemachtigde slagen niet. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bevestigd en het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.