In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van het bezit van kinderporno, maar werd in hoger beroep door het hof opnieuw beoordeeld. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen omdat er twijfels bestonden over de bewijsvoering met betrekking tot de wetenschap van de verdachte over het bezit van kinderpornografisch materiaal. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte feitelijk in het bezit was van kinderporno, er onvoldoende bewijs was om te stellen dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van dit materiaal op zijn laptop. De verdediging had geschetst dat de verdachte gegevensdragers met kinderpornografisch materiaal van de politie had teruggekregen na een eerdere zaak, en het hof oordeelde dat dit scenario niet weerlegd kon worden. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Het hof bepaalde tevens de straf voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 31 dagen kreeg opgelegd, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de wetenschap van de verdachte bij het bezit van kinderporno.