ECLI:NL:GHARL:2018:9348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
21-004353-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 18 december 2015, waarbij een fietsster om het leven kwam. De verdachte, een 19-jarige bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid van ten minste 85 kilometer per uur op een weg binnen de bebouwde kom. De oversteekplaats voor fietsers was voorzien van haaientanden, wat betekende dat de fietsers voorrang moesten verlenen aan het autoverkeer. De verdachte heeft de fietsster geschept, wat leidde tot haar overlijden.

De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar veroordeelde hem voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van dezelfde wet. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld in de zin van artikel 6, omdat de omstandigheden niet voldoende waren om te spreken van schuld. De verdachte had weliswaar te hard gereden, maar het hof concludeerde dat de enkele omstandigheid dat hij de fietsster niet tijdig had gezien, niet voldoende was om schuld aan het ongeval te bewijzen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 5, omdat hij zijn snelheid niet had aangepast bij het naderen van de oversteekplaats.

De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden. Het hof hield rekening met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004353-17
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2017 met parketnummer 18-930265-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet) veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Eefting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 december 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] ,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,
rijdende over de binnen de bebouwde kom gelegen weg, de [straat] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
op die weg heeft gereden met een snelheid van tenminste 85 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan (voor een veilig verkeer ter plaatse) was toegestaan en/of (voor een veilig verkeer ter plaatse) verantwoord was, in elke geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
bij het naderen van of ter hoogte van een in de rijbaan van die [straat] gelegen oversteekplaats voor fietsers zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig aangereden of opgebotst tegen een fietsster, die bij die oversteekplaats voor fietsers de rijbaan van die [straat] was gaan oversteken,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, in elk geval zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dat die daaraan is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 18, december 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] ,
als bestuurder van een motorrijtuig,
rijdende over de binnen de bebouwde kom gelegen weg, de [straat] ,
op die weg heeft gereden met een snelheid van tenminste 85 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan (voor een veilig verkeer ter plaatse) was toegestaan en/of (voor een veilig verkeer ter plaatse) verantwoord was, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
bij het naderen van en/of ter hoogte van een in de rijbaan van die [straat] gelegen oversteekplaats voor fietsers zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig aangereden of opgebotst tegen een fietsster, die bij die oversteekplaats voor fietsers de rijbaan van die [straat] was gaan oversteken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vaststaande feiten

Op 18 december 2015 reed verdachte als bestuurder van een personenauto over de [straat] in [plaats] . [slachtoffer] fietste in dezelfde richting als verdachte op het parallel aan de [straat] gelegen fietspad. [slachtoffer] stak vervolgens bij de oversteekplaats voor fietsers de [straat] over. Deze oversteekplaats is voorzien van haaientanden en de overstekende fietsers moeten daarom voorrang verlenen aan het autoverkeer op de [straat] . Verdachte heeft [slachtoffer] geschept met zijn auto en zij is overleden.

Artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte een overtreding in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft begaan.
Hij stelt zich op het standpunt dat verdachte veel te hard heeft gereden en zijn rijgedrag niet, dan wel volstrekt onvoldoende heeft aangepast, onvoldoende op de weg voor hem heeft gelet en in niet in staat is gebleken om een botsing te voorkomen.
Om ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen is niet elke onoplettendheid of onvoorzichtigheid van de verdachte voldoende. Vereist is dat verdachte zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte, zo heeft hij ook ter zitting van het hof verklaard, was bekend met de route die hij reed. De ter plaatse geldende maximumsnelheid bedroeg 50 km/u. Ook dat wist verdachte. Het NFI heeft camerabeelden van een bewakingscamera met zicht op de [straat] bekeken en onderzocht. De afstand tussen het deel van de [straat] dat op de camerabeelden zichtbaar was en de plaats van het ongeval bedraagt ongeveer 96 meter. Uit het onderzoek is gebleken dat het voertuig van verdachte ongeveer 96 meter voor het ongeval heeft gereden met een snelheid tussen de 81 km/u en 88 km/u.
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse is gebleken dat verdachte met een (veel) te hoge snelheid de oversteekplaats voor fietsers is genaderd, maar dat de exacte snelheid van het voertuig ten tijde van het ongeval onvoldoende is komen vast te staan. Daarbij neemt het hof ook de verklaring van verdachte in aanmerking, inhoudende dat hij tijdens het naderen van de oversteekplaatsen heeft bijgeremd en het gas heeft losgelaten.
In de procedure in hoger beroep is een proces-verbaal Snelheid en Impactanalyse aan het dossier toegevoegd, dat op 6 oktober 2018 is opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie, verkeersongevallenanalist van politie Noord Nederland. Daarin is de mogelijke botssnelheid van de personenauto en de waarschijnlijkheidsgradatie van de door verdachte verklaarde snelheid van 50 km/u onderzocht. In het rapport is als conclusie opgenomen dat het geheel aan onderzoeksgegevens dat ter beschikking stond maakt dat er een ruime marge moet worden toegekend aan de uitkomst en dat een botssnelheid van tussen de 60 km/u en 80 km/uur waarschijnlijk wordt geacht. Het hof zal dit rapport niet gebruiken voor het bewijs, nu voor het vaststellen van een botssnelheid te weinig vaststaande variabelen voorhanden zijn.
Met de rechtbank overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien, hoewel zij voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag had kunnen en moeten aanpassen, onvoldoende is om te spreken van 'schuld' in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof verwijst daarbij - evenals de rechtbank - naar de uitspraak van de Hoge Raad van 29 april 2008, NJ 2008, 440.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van het ernstige schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het verkeersongeval is te wijten aan de schuld van verdachte. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Om ter zake van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Vast staat dat verdachte met (veel) te hoge snelheid de oversteekplaats voor fietsers is genaderd. Daarbij heeft hij onvoldoende gelet op het verkeer op het parallel aan de rijbaan van verdachte gelegen fietspad. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij geen fietsers, die op het naast de rijbaan gelegen fietspad in dezelfde richting als verdachte reden, heeft opgemerkt. Ook ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft opgemerkt. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat zowel getuige [getuige] als [slachtoffer] op het naastgelegen fietspad reden, in dezelfde richting als verdachte.
Verdachte heeft bij het naderen van de in zijn richting gelegen oversteekplaats voor fietsers de snelheid van de door hem bestuurde personenauto niet zodanig aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg voor hem te overzien was.
Evenals de rechtbank acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 18 december 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] ,
als bestuurder van een motorrijtuig,
rijdende over de binnen de bebouwde kom gelegen weg, de [straat] ,
op die weg heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan (voor een veilig verkeer ter plaatse) was toegestaan en (voor een veilig verkeer ter plaatse) verantwoord was,
bij het naderen van en ter hoogte van een in de rijbaan van die [straat] gelegen oversteekplaats voor fietsers zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig aangereden of gebotst tegen een fietsster, die bij die oversteekplaats voor fietsers de rijbaan van die [straat] was gaan oversteken,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 18 december 2015 heeft verdachte, destijds 19 jaren oud, als bestuurder van een voertuig, gevaar op de weg veroorzaakt door op de [straat] in [plaats] , op nog geen 100 meter van fietsoversteekplaatsen, met een veel te hoge snelheid te rijden. De werkelijke snelheid ter hoogte van de fietsoversteekplaatsen kan niet herleid worden. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij bij het naderen van de oversteekplaatsen het gas heeft losgelaten en wat heeft bijgeremd, maar dat bleek onvoldoende om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Op het moment dat verdachte de fietsoversteekplaatsen naderde, stak [slachtoffer] met haar fiets over. Verdachte heeft haar geschept en [slachtoffer] is overleden.
Verdachtes verkeersgedrag heeft diepe sporen nagelaten in de levens van de nabestaanden. Met het overlijden van [slachtoffer] is aan de nabestaanden een groot en onherstelbaar leed berokkend. Het gemis van hun dochter en zusje is door de moeder en de broer van [slachtoffer] op indringende wijze verwoord tijdens het ter zitting voorlezen van hun slachtofferverklaringen. Niets is meer zoals voor het ongeval.
Ook verdachte zal verder moeten leven in het besef dat een jonge vrouw door zijn toedoen om het leven is gekomen. Ter terechtzitting heeft verdachte laten zien hoezeer ook hij lijdt onder de gevolgen van het ongeluk.
Het hof heeft bij de straftoemeting een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2018 betrokken. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk misdrijf onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Met een straf kan nooit het gemis van een dierbare en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht worden gecompenseerd.
Het hof dient echter een straf op te leggen die geldt als vergelding voor het strafbare handelen van een dader, het veroorzaken van gevaar op de weg.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straffen voor het bewezenverklaarde handelen een passende en geboden sanctie vormen. Ook in hoger beroep zullen deze straffen aan verdachte worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 26 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.