ECLI:NL:GHARL:2018:9341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
WAHV 200.241.509
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het beroepschrift in hoger beroep tegen beslissing kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 1 mei 2018 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat zij meende dat haar beroepschrift tijdig was ingediend. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het te laat was ingesteld. De betrokkene had haar beroepschrift op 17 februari 2017 gedateerd, maar dit was pas op 2 maart 2017 door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) ontvangen, wat na de beroepstermijn viel.

Het hof heeft de argumenten van de betrokkene en de advocaat-generaal beoordeeld. De advocaat-generaal stelde dat het beroepschrift tijdig was ingediend omdat het binnen de beroepstermijn was gedateerd en binnen een week na afloop van de termijn was ontvangen. Het hof heeft deze uitleg echter verworpen, omdat artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter en kon het de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie niet behandelen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de tijdige indiening van beroepsschriften en de noodzaak voor de indiener om bewijs te leveren van tijdige verzending, vooral wanneer er geen verzendbewijs is. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd, waarmee de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

WAHV 200.241.509
25 oktober 2018
CJIB 204231894
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 1 mei 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie juist heeft beslist.
2. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
3. De inleidende beschikking is op 17 januari 2017 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde dus op 28 februari 2017. Uit de stukken blijkt dat de CVOM in verband met het administratief beroep - voor zover hier van belang - een tweetal brieven van de betrokkene heeft ontvangen. Dit betreft een brief van 1 maart 2017 waarin wordt geïnformeerd naar het uitblijven van een reactie op een brief van 17 februari 2017, met als bijlage de desbetreffende brief van 17 februari 2017 in kopie. In de laatste brief wordt aangegeven dat de betrokkene beroep aantekent tegen de initiële beschikking. Uit een stempel blijkt dat beide brieven op 2 maart 2017 door de CVOM zijn ontvangen.
4. De betrokkene voert in haar beroepschrift aan dat zij wel tijdig beroep heeft ingesteld. De brief van 17 februari 2017 betreft het beroepschrift en de datum van deze brief valt (ruim) binnen de beroepstermijn, aldus de betrokkene.
5. Uit het dossier blijkt niet dat het beroepschrift van 17 februari 2017, anders dan als bijlage bij de brief van 1 maart 2017, is ontvangen. Als een beroepschrift per gewone post wordt verstuurd, is er geen verzendbewijs. Dat risico ligt bij de verzender. Als er geen beroepschrift is ontvangen, zal de verzender op een andere manier moeten aantonen dat het beroepschrift op tijd is verzonden. De betrokkene heeft dat niet gedaan. Alleen een
kopie meesturen van de brief die zou zijn verstuurd, is daarvoor onvoldoende. De brief
van 1 maart 2017 heeft daarom als beroepschrift te gelden in deze zaak en deze is op
2 maart 2017 ontvangen.
6. De advocaat-generaal stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie dienen te worden vernietigd aangezien het beroep tegen de inleidende beschikking tijdig is ingesteld. Daartoe voert
de advocaat-generaal aan dat op grond van het in artikel 6:9, (het hof leest: tweede lid),
van de Awb bepaalde het beroepschrift tijdig is ingediend omdat dit binnen de beroepstermijn is gedateerd, in dit geval 17 februari 2017, en binnen een week na afloop
van de beroepstermijn is ontvangen.
7. Het hof volgt het standpunt van de advocaat-generaal niet. Hiervoor is reeds overwogen dat eerst bij brief van 1 maart 2017, ingekomen op 2 maart 2017, beroep is ingesteld. Het beroepschrift is derhalve van een datum die is gelegen na het verstrijken van de beroepstermijn, zodat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld. Voor zover de advocaat-generaal heeft bedoeld te stellen dat het beroepschrift tijdig is ingediend omdat het binnen de beroepstermijn is gedateerd en binnen een week na afloop van de beroepstermijn is ontvangen, berust dit op een verkeerde uitleg van het in artikel 6:9, tweede lid, Abw bepaalde. Deze bepaling veronderstelt immers dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd en dat betekent dat er zich situaties kunnen voordoen waarin een betrokkene bij gebreke van voldoende informatie het voordeel van de twijfel wordt gegund. Een dergelijke situatie doet zich hier echter niet voor.
8. Er is in het onderhavige geval niet gebleken van feiten of omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De officier van justitie en de kantonrechter hebben dan ook juist beslist. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Het hof kan de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie daarom niet behandelen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.