ECLI:NL:GHARL:2018:9231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.209.316/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst en de betalingsplicht op basis van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst tussen twee partijen, [appellant] en [geïntimeerde]. De appellant, die in eerste aanleg eiser was, vorderde een bedrag van € 149.183,85 van de geïntimeerde, die in eerste aanleg gedaagde was. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerder vonnis van 4 mei 2016, hersteld op 20 juli 2016, de vordering van de appellant gedeeltelijk toegewezen en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 65.850,-. De appellant was van mening dat de rechtbank de vordering te laag had vastgesteld en dat er meer vergoedingen verschuldigd waren op basis van de samenlevingsovereenkomst die zij hadden gesloten.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële bijdragen van beide partijen aan de gezamenlijke huishouding en de leningen die door de appellant aan de geïntimeerde zijn verstrekt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 2008 tot en met 2011 een totaalbedrag van € 75.684,- aan de geïntimeerde heeft verstrekt, en dat er een lening van € 50.000,- was verstrekt voor de exploitatie van een schoenenwinkel door de geïntimeerde. De appellant stelde dat de geïntimeerde niet aan haar verplichtingen had voldaan en dat er een betalingsplicht bestond op basis van de redelijkheid en billijkheid.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde een bedrag van € 78.735,- aan de appellant moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 december 2013. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de beslissingen in conventie en heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 23 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.209.316/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/385018 / HL ZA 15-36)
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.C. Uittenbogaart, kantoorhoudend te Alphen aan den Rijn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. S.J. Nijhof, kantoorhoudend te Apeldoorn.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 maart 2018 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het tussenarrest van 13 maart 2018 heeft op 23 juli 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een faxbericht van 10 juli 2018 van mr. Uittenbogaart, waarbij op verzoek van het hof alsnog pagina 2 van het bestreden vonnis van 4 mei 2016 is overgelegd;
- een faxbericht van 11 juli 2018 van mr. Uittenbogaart, waarbij op verzoek van het hof alsnog het tussenvonnis van 22 april 2015 en het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg van 27 augustus 2015 zijn overgelegd.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voor de comparitie overgelegde dossier, waaraan het proces-verbaal is toegevoegd.
1.4
De vordering van [appellant] in de memorie van grieven, tevens akte vermindering van eis, luidt:
"
het uw gerechtshof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, voor zover de wet het toelaat, het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad d.d. 4 mei 2016, welk vonnis is verbeterd middels een herstelvonnis van 20 juli 2016, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
geïntimeerde te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant te voldoen een bedrag ad € 125.683,85 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, en de kosten voor het gelegde conservatoire beslag, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten van € 131,--, althans van € 199,-- (indien betekening van dit vonnis plaatsvindt), onder bepaling dat betaling van de proces- en nakosten binnen zeven dagen na het in deze te wijzen vonnis dient plaats te vinden, bij gebreke waarvan geïntimeerde hierover vanaf de achtste dag na het in deze te wijzen arrest de wettelijke rente verschuldigd is."
1.5
Het hof begrijpt dat [appellant] bedoelt te verzoeken het (herstelde) bestreden vonnis te vernietigen voor zover het de beslissingen in conventie betreft.
1.6
De conclusie van [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, luidt:
"
Met conclusie:
Dat het uw Gerechtshof behage bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
In principaal appel:
I.
tot verwerping van het beroep;
In incidenteel appel
II.
tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de vorderingen van appellant;
Kosten rechtens!"
1.7
Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep bedoelt te verzoeken het (herstelde) bestreden vonnis te vernietigen voor zover het de beslissingen in conventie betreft.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van het tussenvonnis van 9 december 2015 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn de navolgende.
2.2
[appellant] en [geïntimeerde] hebben van 2000 tot 28 januari 2013 een affectieve relatie gehad. Voordat zij op 29 maart 2006 zijn gaan samenwonen hebben zij op 10 maart 2008 een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin onder andere het volgende is vastgelegd:
"
KOSTEN GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 1
(…)
2. De gebruikelijke kosten van de huishouding komen voor rekening van beide partijen naar evenredigheid van hun inkomens als bedoeld in artikel 3;
(…)VERGOEDINGEN
Artikel 2
1. Partijen zijn, voor zover zij niet anders overeenkomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene partij is onttrokken ten bate van het vermogen van de andere partij. Als onttrekking geldt ook de situatie, dat een partij een groter deel van de tegenprestatie voor een gezamenlijk doel voldoet dan waartoe hij verplicht is.
(…)
2. Een vordering als bedoeld in lid 1 is renteloos (…)".
2.3
In 2006 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een lening verstrekt van € 50.000,-. In de schriftelijke overeenkomst d.d. 7 juli 2006 staat onder meer:
"
1. Van de gemelde hoofdsom moet voor de zevende juli en voor de zevende januari van elk jaar, voor het eerst op zeven januari 2009, een bedrag van twee duizend euro (€ 2000,=) worden terugbetaald.
2. Over het opgenomen en niet afgeloste deel van de gemelde hoofdsom moet een rente worden betaald van vier procent per jaar, welke ingaat op zeven juli 2008 en moet worden voldaan in maandelijkse termijnen, telkens voor de zevende van de maand, voor het eerst op zeven augustus 2008.
3. De schuldenaar is bevoegd tot vervroegde aflossingen op de geldlening, mits
A. de vervroegde aflossing plaatsvindt op een betaaldag van de aflossing;
B. in ronde sommen van vijfhonderd euro of een veelvoud daarvan;
zijnde deze voorwaarden cumulatief.
4. Voormelde hoofdsom is met rente en kosten onmiddellijk en voor het geheel opeisbaar bij faillissement of overlijden van -of aanvrage van surseance van betaling door de schuldenaar, wanneer goederen van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk door derden in beslag mochten worden genomen, wanneer het pand van de schuldenaar in [B] wordt verkocht of wanneer de schuldenaar in gebreken blijft de rente en aflossing op de verschijndagen prompt te voldoen, zullende de schuldenaar in gebreke zijn door het enkel verloop van de gestelde tijd of het enkele feit der niet of niet-behoorlijke nakoming of overtreding zonder dat daartoe een bevel of soortgelijke akte nodig zal zijn.
5. In geval van overlijden van de schuldeiser voordat de lening is afgelost, zal de resterende schuld worden verrekend met de nalatenschap
(…) ".
2.4
[geïntimeerde] heeft vanaf het moment van het sluiten van de overeenkomst van geldlening tot en met eind 2012 aan [appellant] € 250,- per maand betaald.
2.5
[appellant] heeft voorts in de periode van 2008 tot en met 2011 een totaalbedrag van (afgerond) € 75.684,- aan [geïntimeerde] verstrekt.
2.6
[geïntimeerde] is alleen eigenaar van de woning [a-straat 1] te [B] .

3.De procedure in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling aan [appellant] van € 149.183,85, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 22 april 2015 een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 27 augustus 2015 heeft plaatsgevonden.
3.3
Bij tussenvonnis van 9 december 2015 is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld een nieuwe opstelling in het geding te brengen met een weergave van de wijze waarop tussen partijen moet worden afgerekend na het einde van hun relatie.
3.4
Bij vonnis van 4 mei 2016, hersteld bij vonnis van 20 juli 2016, heeft de rechtbank,
uitvoerbaar bij voorraad en voor zover van belang:
in conventie:
[geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 65.850,-, vermeerderd met beslagkosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.
De omvang van het geschil
4.1
[appellant] heeft in het principaal hoger beroep drie grieven opgeworpen en [geïntimeerde] heeft in het incidenteel hoger beroep één grief opgeworpen.
4.2
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Grief in het incidenteel hoger beroep
5.1
Het hof leest de grief van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep, na toelichting van [geïntimeerde] ter comparitie, aldus dat daar waar een bedrag van € 58.629,- staat vermeld, gelezen moet worden een bedrag van € 65.850,00, zoals ook genoemd in het herstelvonnis van de rechtbank van 20 juli 2016.
Bewijsaanbod
5.2
Namens [geïntimeerde] is ter comparitie naar voren gebracht dat het in de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep gedane bewijsaanbod niet langer wordt gehandhaafd.
De wijze van tostandkomen van de bestreden vonnissen
5.3
Namens [appellant] is ter comparitie naar voren gebracht dat voor zover in het principaal hoger beroep (grieven 1 en 2) klachten naar voren zijn gebracht over de wijze van totstandkomen van de bestreden vonnissen - in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor en het schenden van de motiveringsplicht -, daarmee niet is beoogd een rechtsgevolg te bereiken. Het hof zal deze klachten daarom niet inhoudelijk beoordelen. Het hof tekent daarbij aan dat de zaak thans in hoger beroep in zijn geheel ter beoordeling aan het hof is voorgelegd, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden vonnissen aan het hof kenbaar te maken. Daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van de bestreden vonnissen heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel van hoor en wederhoor en/of haar motiveringsplicht heeft geschonden, heeft [appellant] geen belang bij behandeling van dergelijke klachten. De zaak is immers thans in hoger beroep in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en [appellant] is in de gelegenheid gesteld inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden vonnissen kenbaar te maken. De procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
De lening van € 23.500,-
5.4
[appellant] heeft in de memorie van grieven naar voren gebracht dat hij afstand doet van de vordering van € 23.500,-, die hij op [geïntimeerde] stelt te hebben in verband met de aan haar op 27 december 2006 verstrekte geldlening voor de aankoop van een bedrijfsauto (Nissan Note). [appellant] heeft zijn vordering in hoger beroep met dat bedrag verminderd.
De lening van € 50.000,-
5.5
Vast staat dat [appellant] in 2006 aan [geïntimeerde] een lening heeft verstrekt van € 50.000,- teneinde [geïntimeerde] te ondersteunen bij de exploitatie van een door haar opgezette schoenenwinkel. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij uit dien hoofde een vordering heeft op [geïntimeerde] van € 50.000,-. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat deze lening al volledig is afgelost.
5.6
Het hof constateert dat beide partijen in eerste aanleg overzichten in het geding hebben gebracht ( [appellant] als productie 10 bij de conclusie van antwoord in reconventie en [geïntimeerde]
- na door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld om haar eerdere overzicht te wijzigen - als productie bij de akte uitlating van 18 januari 2016), die zien op het verloop van de lening van € 50.000,-. Het hof zal uitgaan van de methodiek die partijen in deze overzichten hebben gehanteerd. Onder meer is daarbij uitgangspunt dat hetgeen [appellant] minder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van de samenlevingsovereenkomst gehouden was, dient te worden beschouwd als aflossing op de lening van € 50.000,-.
* De betalingen van € 250,- per maand
5.7
Het hof zal in de eerste plaats ingaan op de betalingen door [geïntimeerde] aan [appellant] van
€ 250,- per maand. [geïntimeerde] stelt dat deze bedragen werden overgemaakt ten titel van aflossing op de lening van € 50.000,-. [appellant] stelt dat het bedrag van € 250,- per maand was opgebouwd uit een deel van € 125,- per maand dat de door [geïntimeerde] over de lening van
€ 50.000,- verschuldigde rente betrof, en dat de resterende € 125,- per maand werd aangewend als bijdrage van [geïntimeerde] in de kosten van de huishouding. [appellant] stelt dat hij daarnaast zelf, vanuit eigen middelen, ook een bedrag van € 125,- per maand betaalde voor de kosten van de huishouding, en dat voor zover deze € 250,- per maand niet voldoende was om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen, partijen met gelijke bedragen bijstortten. [geïntimeerde] heeft ter comparitie bevestigd dat partijen feitelijk voor gelijke delen bijdroegen in de kosten van de huishouding.
5.8
Het hof constateert dat hoewel [appellant] stelt dat op de lening aan [geïntimeerde] van € 50.000,- niet is afgelost, hij zelf in zijn overzicht bedragen heeft opgenomen onder de omschrijving "
Betalingen door mevrouw [geïntimeerde]" en dat hij het openstaande saldo van de lening van
€ 50.000,- in zijn overzicht per 31 december 2012 heeft berekend op € 33.081,-. Dit vormt naar het oordeel van het hof een aanwijzing dat partijen de overboekingen van € 250,- per maand hebben beschouwd als aflossing op de lening van € 50.000,-. Daar komt bij dat de bedragen zoals opgenomen in de overzichten van zowel [geïntimeerde] als [appellant] in elk geval over de jaren 2010, 2011 en 2012 (€ 3.000,- per jaar) overeenkomen met de door [geïntimeerde] gestelde hoogte van de aflossingen van € 250,- per maand. [appellant] heeft in zijn overzicht weliswaar ook bedragen opgenomen onder de omschrijving "
Teruggestort in huishoudpot door de heer [appellant]", ten bedrage van respectievelijk € 1.713,- in 2009 en
€ 1.500,- in 2010, 2011 en 2012, maar deze terugstortingen zijn door [geïntimeerde] betwist en door [appellant] niet nader met bijvoorbeeld bankafschriften onderbouwd, zodat deze niet vast zijn komen te staan. [appellant] heeft ook geen stukken in het geding gebracht waarmee hij zijn stelling dat de betalingen van € 250,- per maand op andere titel dan aflossing zijn verstrekt heeft onderbouwd. Integendeel, [appellant] heeft in zijn overzicht de rente over de lening elk jaar opnieuw bij het saldo van de lening opgeteld. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant] het verweer van [geïntimeerde] dat op de lening is afgelost onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft betwist.
5.9
Het vorenstaande in aanmerking nemend, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van de aflossingen zoals opgenomen in zowel het overzicht van [appellant] als het overzicht van [geïntimeerde] , te weten een aflossing van € 3.417,- in 2009 en aflossingen van € 3.000,- in 2010, 2011 en 2012.
* Verrekening kosten van de huishouding
5.1
Het hof zal vervolgens ingaan op de bijdrage van [appellant] in de kosten van de huishouding, nu partijen het erover eens zijn dat hetgeen [appellant] minder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van het samenlevingscontract gehouden was, dient te worden beschouwd als aflossing op de lening van € 50.000,-.
5.11
Vast staat dat de gebruikelijke kosten van de huishouding ingevolge artikel 1 lid 2 van het samenlevingscontract van partijen voor rekening kwamen van beide partijen naar evenredigheid van hun inkomens.
5.12
Tussen partijen is niet in geschil:
- de hoogte van hun beider inkomens, en daarmee de verhouding waarin zij dienen bij te dragen in de kosten van de huishouding (uitgedrukt in percentages);
- de hoogte van de kosten van de huishouding (€ 15.662,- per jaar);
- het bedrag waarmee [appellant] feitelijk heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding
(€ 5.400,- per jaar).
5.13
Het hof ziet aanleiding om voor het vaststellen van het bedrag dat [appellant] minder heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe hij gehouden was, aansluiting te zoeken bij het overzicht van [geïntimeerde] . De bedragen die in dat overzicht zijn opgenomen als het aandeel dat [appellant] in de kosten van de huishouding dient te voldoen, sluiten globaal aan bij de tussen partijen niet in geschil zijnde percentages, terwijl in het overzicht van [appellant] wordt uitgegaan van een jaarlijks gelijk bedrag van € 7.831,- , zijnde de helft van de kosten van de huishouding, hetgeen gelet op artikel 1 lid 2 van het samenlevingscontract onjuist is. Het hof zal derhalve ook op dit punt het overzicht van [geïntimeerde] tot uitgangspunt nemen. Het hof acht het daarbij redelijk dat het fiscaal voordeel eigen woning dat [appellant] heeft genoten eveneens wordt beschouwd als aflossing op de lening, zoals [geïntimeerde] heeft gedaan in haar overzicht en waartegen door [appellant] niet expliciet verweer is gevoerd. Volgens dit overzicht bedraagt het eindsaldo van de lening, na de jaarlijkse aflossingen, verrekening kosten van de huishouding en fiscaal voordeel eigen woning en gebruik Nissan, in 2012 € 11.561,-.
* De autokosten
5.14
Zowel [appellant] als [geïntimeerde] hebben in hun overzichten bedragen opgenomen onder de omschrijving "
Bijdrage gebruik Nissan Note". Het hof is van oordeel dat met deze bedragen geen rekening dient te worden gehouden. Vast is komen te staan dat deze auto bij [appellant] in gebruik was en dat de auto louter om fiscale redenen op naam van [geïntimeerde] is gesteld. Nu [appellant] , zoals hiervoor overwogen, om die reden afstand heeft gedaan van de vordering van € 23.500,-, die hij op [geïntimeerde] stelde te hebben in verband met de aan haar verstrekte geldlening voor de aankoop van de auto, bestaat geen aanleiding om rekening te houden met een bijdrage voor het gebruik van de auto.
* Overig
5.15
[appellant] heeft ter comparitie de door hem in zijn overzicht opgenomen bedragen onder de omschrijving "
voor 50%" van -/- € 1.400,- in 2009, -/- € 1.419,- in 2010, -/- € 1.450,- in 2011 en -/- € 1.450,- in 2012 niet nader kunnen toelichten. Het hof zal, nu deze bedragen niet nader zijn onderbouwd en gelet op de betwisting door [geïntimeerde] , met deze bedragen geen rekening houden.
5.16
[appellant] heeft voorts in de jaren 2007 tot en met 2012 een bedrag van € 1.000,- per jaar opgenomen onder de omschrijving "
Kosten vakanties in Portugal, € 1.000 per keer, 2 x p/jr., 5 jaar x 50%". Het hof zal, gelet op de betwisting door [geïntimeerde] , ook met die bedragen geen rekening houden, nu deze bedragen door [appellant] niet nader met stukken zijn onderbouwd.
* Tussenconclusie
5.17
Op grond van het vorenstaande zal het hof voor het vaststellen van de restant hoofdsom van de geldlening van € 50.000,- het overzicht van [geïntimeerde] tot uitgangspunt nemen, met dien verstande dat de autokosten die [geïntimeerde] wel op de restant hoofdsom in mindering heeft gebracht, door het hof niet in mindering worden gebracht. De restant hoofdsom van de geldlening van € 50.000,- bedraagt aldus € 5.551,- (-/- € 11.561,- + € 923,- + € 4.109,- + € 4.923,- + € 5.092,- + € 2.065,-).
5.18
Het hof zal [geïntimeerde] op grond van het vorenstaande veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 5.551,-.
De vordering van [appellant] van € 75.683,85
5.19
Uit de door [appellant] en [geïntimeerde] overgelegde overzichten blijkt dat tussen partijen vast staat dat [appellant] in de jaren 2008 tot en met 2011 een totaalbedrag van € 75.684,- aan [geïntimeerde] heeft verstrekt.
5.2
Partijen hebben niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis van 9 december 2015 dat niet vast is komen te staan dat sprake is geweest van overeenkomsten van geldlening.
5.21
[appellant] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] op grond van artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst van partijen gehouden is het bedrag aan hem te vergoeden, nu het bedrag aan zijn vermogen is onttrokken ten bate van het vermogen van [geïntimeerde] .
5.22
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] verstrekte gelden ten titel van onderhandse schenking/gift aan haar zijn verstrekt, dan wel ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis, en dat zij derhalve niet gehouden is de bedragen terug te betalen.
* Besteding gelden
5.23
Voor zover [geïntimeerde] stelt dat de door [appellant] verstrekte bedragen niet volledig aan haar ten goede zijn gekomen, maar ook zijn aangewend voor voldoening van de kosten van de huishouding en voor (onder meer) de aanschaf van inboedelgoederen, is het hof van oordeel dat zij deze stelling onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. [geïntimeerde] stelt in de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep weliswaar dat zij nog een financiële reconstructie zal vervaardigen waaruit kan worden afgeleid waar de gelden aan zijn besteed, maar deze reconstructie is nadien niet door haar in het geding gebracht.
* Schenking
5.24
Ook de stelling van [geïntimeerde] dat de door [appellant] verstrekte gelden aan haar zijn geschonken, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof met hetgeen zij naar voren heeft gebracht en aan producties heeft overgelegd, in het licht van de betwisting door [appellant] , onvoldoende onderbouwd. Vast staat weliswaar dat [appellant] bij het verstrekken van deze gelden aan [geïntimeerde] , anders dan hij ten aanzien van de geldlening van € 50.000,- wél deed, geen geldleningsovereenkomst heeft opgesteld, maar daaruit mocht [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet, zoals zij stelt, a contrario afleiden dat de gelden daarom aan haar werden geschonken. Verder blijken uit de stukken geen aanknopingspunten voor de stelling dat sprake zou geweest van een schenking. Ook is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat partijen nadien met elkaar zijn overeengekomen dat de gelden niet aan [appellant] hoefden te worden terugbetaald.
* Natuurlijke verbintenis
5.25
Voor zover [geïntimeerde] stelt dat sprake is geweest van voldoening aan een natuurlijke verbintenis door [appellant] aan [geïntimeerde] , overweegt het hof als volgt.
5.26
Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis die bestaat wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt óf wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt (art. 6:3 BW).
5.27
Bij de beantwoording van de vraag of een natuurlijke verbintenis moet worden aangenomen, moet mede acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen.
5.28
Het hof stelt voorop dat de samenlevingsovereenkomst van partijen, en dan in het bijzonder artikel 2 van die overeenkomst, een rechtsgeldige titel vormt voor afdwingbaarheid van de daarin opgenomen (obligatoire) verbintenissen voor partijen. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof niet onderbouwd dat naast de rechtens afdwingbare verbintenis zoals neergelegd in de samenlevingsovereenkomst, een natuurlijke verbintenis voor [appellant] zou bestaan, op grond waarvan [geïntimeerde] niet gehouden zou zijn om de verstrekte bedragen aan [appellant] te vergoeden. Hetgeen [geïntimeerde] heeft gesteld, onder meer over haar beperkte inkomsten ten tijde van de verstrekking van de bedragen, de zorg die zij aan [appellant] stelt te hebben moeten verlenen en de daarmee verband houdende noodzaak om haar woning te verbouwen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een natuurlijke verbintenis aan te nemen.
* Aflossing van € 2.500,-
5.29
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] reeds een bedrag van € 2.500,- aan [appellant] heeft vergoed.
* Tussenconclusie
5.3
Het hof zal [geïntimeerde] daarom op grond van artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst van partijen veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 73.184,- (€ 75.684,- minus € 2.500,-).
* Redelijkheid en billijkheid
5.31
Voor zover [geïntimeerde] een beroep heeft gedaan op de beperkende werking van de eisen van de redelijkheid en billijkheid faalt dit. De daartoe aangevoerde omstandigheden kunnen afzonderlijk noch in onderling verband en samenhang bezien de conclusie dragen dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Conclusie
5.32
Op grond van al het vorenstaande zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover het betreft de beslissingen in conventie en [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 78.735,-, welk bedrag, nu dat niet is weersproken, wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 7 december 2013 tot de dag der algehele voldoening en de kosten van het gelegde conservatoire beslag.
De proceskosten
5.33
[appellant] vordert in het principaal hoger beroep om [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken als de onderhavige (waarin partijen een relatie met elkaar hebben gehad en het geschil daaruit voortvloeit) de kosten van beide instanties te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van
4 mei 2016, zoals hersteld bij vonnis van 20 juli 2016, voor zover het betreft de beslissingen in conventie, en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 78.735,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 7 december 2013 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. B.J.H. Hofstee, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018.